Cover Het Magische Hert en de Dromen van de Dwaas

De duivelse draak en de Val van de Keizer.

Hoofdstuk 2. 

Scherven brengen geluk.

Scherven brengen geluk

“Oh, die arme soldaten allemaal”, zuchtte de zwarte vos vanuit zijn toren. Hij zag leger na leger het bos in trekken op zoek naar de Prinses en de Dwaas, maar bijna niemand keerde terug. En van zij die terugkeerden, was er geen enkel zonder kleerscheuren vanaf gekomen.

“Ze hebben geen idee! Ze hebben geen enkel idee”, zei de Vos piepend van het lachen.

Dag na dag marcheerden nieuwe soldaten één, twee, één, twee, links, rechts, links, rechts het bos in. Omdat de vos de hilariteit eens van dichtbij wou zien, ging hij dichterbij kijken. Hij holde de draaitrappen naar beneden en rende voorzichtig zodat niemand hem zou zien in de richting van de kletterende harnassen. Maar lang kon hij zijn lach niet inhouden.

 Alle boswezens werkten samen om de soldaten weg te houden van de elfenpoort! De kabouters sprongen voor de voeten van de soldaten en trokken gekke gezichten vanuit de struiken  zodat ze in rondjes bleven lopen tot ze volledig uitgeput waren. Er waren wezels en konijnen die samen dansten met allerlei bizarre bewegingen om de soldaten weg te lokken van elkaar en zo werd het leger steeds dunner en dunner, zodanig dat de soldaten op den duur met twee of uiteindelijk moederziel alleen verdwaalden in het bos.

Maar ook de magische wezens hielpen mee. De bosnimfen fluisterden vanaf de boomkruinen en stuurden met hun gefluister wilde everzwijnen, wolven en bruine beren om de soldaten te verrassen. Wie met zo’n woeste en sterke dieren probeerde te vechten, maakte geen schijn van kans: de harnassen van de soldaten waren te slap om de horens, tanden en klauwen tegen te houden.

En de waternimfen in de bosvijvers gebruikten ook hun kunsten. Ze zongen een lied zodanig mooi dat de soldaten rechtstreeks naar de oever werden gelokt, betoverd door de elegante golven in de melodie. En aan de oever waren ze zo betoverd dat ze niet eens hun zware harnassen uit trokken en als een steen naar de bodem zonken. En zo werkten alle wezens in het bos samen om de elfenpoort te beschermen tegen de soldaten, gestuurd door de Keizerlijke Raad.

De zwarte vos rolde over de bosgrond van het lachen. Iedere dag weer keek hij toe vanuit de bosjes of struiken. Maar lang bleef hij niet verborgen, zijn lach was zo groot dat hij schaterde en piepte zoals hij nog nooit eerder had gedaan.

Nu was het zo dat een van de soldaten zag hoe de vos hem aan het uitlachen was. Furieus trok hij zijn zwaard en stormde op de vos af. Maar een vos kan zo’n zware en lompe bewegingen als een fluitje van een cent ontwijken en hij liep moeiteloos langs de soldaat heen, recht naar de toren terug.

Maar deze soldaat was zodanig kwaad dat hij achter de vos aan liep, zwetend en hijgend door zijn loodzwaar harnas, en liet hem geen enkel moment uit zijn zicht ontsnappen.

De vos, met een grote voorsprong, spurtte zijn toren binnen en duwde razendsnel de dwarsbalk in de deur. De soldaat viel puffend en zuchtend voor de deur neer. Hij had de toren gevonden. Een stem sprak ineens tot hem:

“Dag Ridder”, zei de stem.

“Ik… ik ben geen ridder. Ik ben een soldaat”, antwoordde hij.

“En wat maakt jou een soldaat en geen ridder?”

“Ik heb geen land, noch wapenschild. Ik draag enkel maar mijn harnas zolang ik ervoor betaald word.”

“Een man naar mijn hart.”

De soldaat keek op zijn knieën van vermoeiing in het rond, op zoek naar waar de stem vandaan kwam.

“Koekoek!” zei de stem, “Hier beneden.”

De soldaat keek naar de grond en zag hier en daar vanonder een laag aarde gebroken spiegelscherven uitsteken.

De weinige soldaten die toch konden terugkeren naar de Stad der Sterren, brachten verslag uit bij de Raad in de vernieuwde troonzaal van het paleis. Wanneer de Keizerlijke Raad alle verhalen hoorden van wat er in het bos gebeurde, begonnen ze onmiddellijk en met zijn allen te koken van colère in hun splinternieuwe gouden tronen.

Onder de soldaten die toch hun weg hadden teruggevonden uit het bos, waren er weinig die niet doodsbang waren geworden voor kabouters; anderen kwamen terug met gebroken armen en benen. Sommige soldaten kwamen doorweekt terug zonder enige herinnering dat ze ooit soldaat zijn geweest!

“Jullie zijn allemaal imbecielen”, sidderde de slang tot de raad wanneer ze terug alleen in de troonzaal waren. Hij lag in een prachtige gouden beker versierd met edelstenen. “Als jullie zo blijven falen, zal ik… ik bedoel… zullen wij als raad, niet kunnen blijven groeien. En ik wil groeien!”

“Wij willen ook groeien!”

De slang keek in een ijzige stilte met zijn grote rode ogen alle raadsmannen aan.

“Bewijs het”, zei de slang, “Hoe vaak moet ik het nog zeggen? Verandering zit in de lucht, we moeten snel handelen! De dingen zijn in beweging gebracht. Het was in rustige tijden al niet makkelijk te handelen, nu gaat het zelfs veel moeilijker worden!”

Plots werd er aan de deur geklopt. Een soldaat kwam binnen met een grote vuile scherf in zijn handen.

Hij liep naar de tafel waar de slang in de beker lag, plaatste voorzichtig de scherf ernaast en knielde neer. Een raadsman kwam met een zak vol munten, gaf het aan de soldaat en stuurde hem weg. Ondertussen was de slang al uit de beker geglibberd en hij draaide rond de spiegelscherf.

“Wat hebben we hier?”

Uit de duistere hoeken van de vuile scherf kwam een schim tevoorschijn, en dan een stem die sprak: “Toen ik hoorde dat je er legers op uitstuurde om de Prinses op te sluiten, klonk dat als muziek in mijn oren.”

De slang siste van plezier.

“Oh, ja?” vroeg de slang.

“Ja”, zei de stem, “Ik ben opgesloten in deze spiegelscherven door dezelfde persoon die jullie zoeken. En ik word hoe langer hoe meer gestraft door diezelfde verschrikkelijke familie. Nu word ik terug naar deze vervloekte plek gesleurd tegen mijn wil, omdat ik niet eens meer een lichaam heb om mij te verzetten.”

De slang glimlachte breed en zei: “Wat wil je het meest van al, Tovenares?”

En de Tovenares zei: “Mijn eigen lichaam terug. Ik wil terug kunnen eten en drinken. Ik wil terug juwelen kunnen vastnemen en in het licht houden. Ik wil zachte stoffen dragen en voelen op mijn huid. Ik wil op dikke kussens liggen en mijn haar kammen, ingesmeerd met heerlijke oliën.”

De witte slang met de rode ogen keek haar breed glimlachend aan.

“Wat als ik jou terug een lichaam kan geven zonder dat je zelfs één enkele munt hoeft te betalen?”

“Daarvoor zou ik alles doen in de hele wereld”, zei de Tovenares, “Maar wie ben jij?”

“Jouw beste vriend”, zei de slang, “Zo lang jij mij geeft wat ik wil.”

Er viel een korte stilte en de raadsmannen keken in spanning toe vanuit hun tronen.

“Wat wil jij dan, slang?” zei de Tovenares eindelijk.

“Zekerheid. Dat is het enige wat ik wil. Zekerheid! Simpel”, zei de slang met een weergalmend gesis.