Cover Het Magische Hert en de Dromen van de Dwaas

De duivelse draak en de Val van de Keizer.

Hoofdstuk 28. 

Drie brieven, één boodschap.

Drie brieven, één boodschap

Zo was het dat het na het gesprek met de Vier andere Reuzen, de Ziener aan het Magische Hert toonde hoe drie duiven met één boodschap over het Keizerrijk vlogen.

Omdat het de Vier Reuzen erop uitgestuurd had om terug te proberen spreken met de mensen en ze te helpen zoals het had gedaan met de Dwaas – de Magische Wildekat in het zonnige Koninkrijk der munten aan de middenzee, de Magische Uil in het Koninkrijk der Zwaarden hoog in de witte bergtoppen, de Magische Wolf in het groene en uitgestrekte Koninkrijk der Speren aan de krijtstranden en de Magische Vos in de rotsige eilanden van het mistige Koninkrijk der Bekers – was het verheugd om te zien wat dit had teweeg gebracht.

“Kijk”, zei de Ziener.

Het Magische Hert keek tevreden toe.

“Drie duiven met drie belangrijke brieven”, zo zei de Ziener, “Ze vliegen naar drie verschillende uiteindes van het Keizerrijk.”

“Dit zou wel eens de dingen kunnen veranderen”, zei ze, “Van binnenuit deze keer.”

Ook de Ziener had een grote lach op haar gezicht.

Op dat moment kwam er een derde meekijken naar de duiven die vlogen over het Keizerrijk.

“Ik had bij dat soort nieuws niet zo’n grote glimlach verwacht als die van jou, Ziener”, zo zei de Dode Ridder, die van het spookpaard was afgestapt en de helm afdeed en zo een glanzend wit schedelhoofd ontblootte, “Of althans niet hier in de Elfenwereld.”

De Dode Ridder gaf de Ziener een kus op elke wang en omhelsde het Magische Hert.

Toen de mensenwereld gesplitst werd van de elfenwereld was de Dode Ridder de naamloze wind die het levenseinde van elk mens samenvlocht met het begin van een ander. Eerst was het een onzichtbare, naamloze wind die de taak volbracht, maar na verloop van tijd mensenlevens te zien komen en gaan, begon de naamloze wind mensenvormen leuk te vinden. Zodus besloot het een skelet, een paard en een harnas bij elkaar te waaien. Zo werkte de naamloze wind voortaan als de Dode Ridder verder aan de grote taak.

“Dit gaat mij erg veel werk opleveren”, zei de Dode Ridder, “Dat weten jullie toch?”

Het Magische Hert ging zitten voor de spiegel van het niets waarin ze keken naar de mensenwereld en zei: “Dat is wat je de vorige keer ook zei, en toch sta je hier nog te babbelen en te keuvelen met ons.”

De Dode Ridder grinnikte.

“Ik heb jou nog nooit zien babbelen of keuvelen.”

“Waarom ben je gekomen?” vroeg de Ziener en ze staarde met haar doordringende ogen. De Dode Ridder bond eerst zijn helm vast aan de zadel van het paard en zei:

“Ik merk dat… er een verandering is”, zei het, “De sferen, de … lucht is veranderd.”

“Zoveel is duidelijk”, zei de Ziener.

“Maar het heeft niet te maken met jullie koppige ingreep.”

“Oh nee?” vroeg het Magische Hert.

De Dode Ridder, zo merkten de twee verrast, was anders dan anders. Vanuit zijn glanzende schedelkop keek het neer op de duiven die hun weg zochten naar de koninklijke paleizen van het keizerrijk.

“Ik voel de moeheid van de mensen”, zei de Dode Ridder eindelijk, “Het wordt moeilijker en moeilijker levens samen te vlechten. Ik kan het niet meer alleen…”

De Ziener keek de Dode Ridder aan.

“Hoe wil je zeggen?” vroeg het Magische Hert, “Hoe is je taak veranderd in de mensenwereld?”

“Ik heb deze taak alleen volbracht sinds jullie Vijf Reuzen de sluier hebben gemaakt.”

“Jij, mijn liefste, bent deel van de sluier”, zei de Ziener met zware stem, “Een spijtig noodzakelijk gevolg van hoe de mensenwereld zich toelegde te werken – het een ten koste van het andere. Zo kwam jij te bestaan. Het is de reden waarom we de elfenpoort hebben gebouwd.”

“Ik weet waarom”, zei de Dode Ridder, “Ik weet heel goed waarom en het ding is dat het geen keuze was: er was een taak en ik deed die taak, ik vervulde die taak zozeer die taak ontstond en op dezelfde manier voel ik nu… zoals het destijds kwam…”

Het Magische Hert voelde medelijden voor de Dode Ridder, een van de vele luchtgeesten uit het elfenparadijs. Aan alles komt een eind, zo lijkt het wel, zelf aan eindes, zo dacht hij in zichzelf.

“Ze zijn het moe. En ik voel het ook. In mijn botten.”

De ogen van de Ziener begonnen te fonkelen toen ze dit hoorde.

“Ik heb zo lang getuige geweest in de wereld van de mensen hoe het een het ander aanvult maar… wat vult er mij aan?”

“Jij zoekt jouw wederhelft”, zo zei het Magische Hert verwonderd.

“Dat is juist”, zei de Dode Ridder, “Alleen begrijp ik mezelf daar niet zo goed in. Wat kan de wederhelft zijn van mijn taak?”

En zo was het dat de drie vol spanning toekeken hoe de ene duif vloog naar de mistige eilanden van het Koninkrijk der Bekers, waarover de zus van de Keizerin, de Koningin der Bekers, heerste met haar man. De grote, reuze Magische Vos was er verschenen voor zij die ogen hadden om hem te zien en met hem te spelen. Er doken overal verhalen op over de Vos en zijn speelse spelletjes die hen allen deed rollen van het lachen, maar tegelijkertijd deed nadenken over de dingen. Deze verhalen kwamen tot in het hof van de Koning en de Koningin der Bekers en zodoende wanneer ze de brief ontvingen, lazen ze het en omhelsden elkaar ze elkaar, klaar om een spel te spelen dat hen deed nadenken over de dingen.

De andere vloog naar het hooggelegen land, waar de eeuwige witte winter heerste over de vele pieken en bergtoppen in het Koninkrijk der Zwaarden met hun vele mijnen vol erts en edelstenen. Hier was de grote, reuze, Magische Uil naartoe gevlogen om te verschijnen voor hen die ogen hadden om hem te zien. Hij nam ze mee naar hogere hoogtes, nog hoger dan de hoogste bergtoppen en liet hen zien vanuit het zicht van de hemel, waar de vogels gedragen worden door de wind. Deze verhalen spreidden snel in het land, zelfs tot in het koninklijke hof. Zodoende, wanneer de Koning en Koningin der Zwaarden de brief ontvingen, lazen ze het en maakten zich gereed om door de stormwind opgetild te worden naar hogere hoogtes..

De laatste duif vloog naar het Koninkrijk der Munten: het warme land dat grenst aan de middenzee en het verlaten woestijngebied. In dat land verscheen de grote, reuze, Magische Wildekat aan zij die ogen hadden om te zien hoe zalig, zalig, zalig te genieten van de rijkdommen van moeder aarde in plaats van ze alleen maar te vergaren om ze te vergaren. De verhalen van de Magische Wildekat spreidden snel doorheen het koninkrijk, zelfs tot in het hof der Munten, waar alleen de Koningin der Munten oren had om te horen. Eenzaam en alleen voelde ze haar. Rouwig zat ze alleen op de troon in de troonzaal en heerste ze eenzaam over het koninkrijk alsof ze haar man en zoon was verloren.

Haar man en haar enige zoon waren verhuisd naar de Stad der Sterren in dienst van de Keizerlijke raad. Brieven over hoe rijker ze nog waren geworden en hoeveel rijker ze nog zouden kunnen worden, verveelden haar mateloos. Het punt van koningin zijn was om niet constant over rijkdom na te hoeven denken. Een van de laatste brieven van de hand van haar man, de Koning der Munten, gaf haar koude rillingen over haar hele lijf. Gekribbeld in het meest schots en scheve handschrift die ze ooit van hem had gelezen was hij blij aan te kondigen dat de Keizerlijke Raad hun zoon zou huwen aan de Prinses.

Hoe komt het, dacht ze in haarzelf, dat ik eerst een uitnodiging krijg voor een huwelijk en pas daarna te horen krijg dat het gaat om het huwelijk van haar eigen zoon? Sinds er verraad in het spel is geweest en haar man zo ontrouw is geweest aan de Keizer in ruil voor meer rijkdom, voel ik me geen koningin meer. Waarom word ik dan verplicht om er een te blijven spelen?

Zodus wanneer de Koningin der Munten - die haar enige blijdschap nog vond in de verhalen van de Magische Wildekat die van de dingen genoot om ervan te genieten - de brief in handen kreeg, las ze het en stak ze de brief meteen in de vlam van een kaars.

Deze keer speel ik mee, zo dacht ze in haarzelf, in plaats van dat er met mijn dierbaren wordt gespeeld.

De grote, reuze, Magische Wolf verscheen op zijn beurt in het koninkrijk der Speren voor zij die ogen hadden om hem te zien. Zodus in de zes hoeken van dit land spreidden de verhalen van zijn rauwe vechtlust en broederschap door de harten van het volk tot in het Hof der Speren. Zij wisten dat zij het juiste hadden gedaan door de brieven uit te sturen.

De Vijf Reuzen gingen in de elfenwereld vaak samen zitten om elkaar te vertellen over hetgeen ze hadden teweeg gebracht zonder in te grijpen. Zodus op een rustige avond in de volle maan kwam de grote, reuze, Magische Wolf aan het raam van de Koning en Koningin zitten. Het koppel liet alles vallen uit verbazing oog in oog te staan met een van de Vijf Reuzen uit het begin der tijden, maar vooraleer ze iets konden zeggen, sprak de Magische Wolf:

“Een nieuw koninkrijk is in de maak en het is niet het koninkrijk dat jullie denken. Doe voort, maak voort, ga voort met jullie plan. Weet dat de vier koninkrijken zullen samenkomen als één om hun eigenheid te behouden. Het is met de boodschap dat dit ons blij stemt dat ik gekomen ben. Maar mijn eigen bericht aan jullie is…”

En hij begon te huilen naar de maan in een geluid dat weerklonk over het hele land vooraleer hij terug verdween.

***

“Wat was dat?” vroeg de slang terwijl hij over de marmeren vloer van het Keizerlijk paleis kronkelde en krioelde van de pijn.

“Wat is wat?” vroeg de Tovenares vanuit de spiegels.

“Hoor je dat niet?”

“Ik…” ze luisterde een moment, “Oh, bedoel je dat gehuil? Het zal volle maan zijn, de straathonden zijn terug aan het huilen.”

De slang siste kwaad naar de Tovenares.

“Dat is niet het gehuil van een straathond, vrouwmens. Ga rond! Ga rond in de spiegels doorheen het koninkrijk en vertel mij wat er aan de hand is! Ik ben zo druk in de weer geweest met de zaken hier in de hoofdstad dat ik de koninkrijken uit het oog ben verloren.”

En zodus ging de Tovenares rondkijken in alle spiegels van het koninkrijk, om zo alle verhalen te verzamelen van de Magische Vos, Uil, Wildekat en Wolf. Wanneer ze dit vertelde aan de slang, beefde hij van woede. En van het beven schoot er eerst links, dan rechts uit zijn steeds breder wordende rug donkere geschubde vleugels terwijl er vooraan twee poten uit schoten.

“Ze zijn terug”, siste hij giftig, “De Vijf Reuzen van het begin der tijden. Het Magische Hert heeft ze zonder twijfel verzameld.”

“Zijn de verhalen echt?”

De slang glibberde panisch door de gangen van het paleis terwijl de raadsmannen hun best deden hem bij te houden en de lakeien over hun eigen voeten struikelden om hem op tijd te kunnen ontwijken.

“Verwacht je echt dat ik daar antwoord op geef? Ik spendeer mijn tijd liever aan hoe ik ze lik op stuk kan geven, want zij komen mij afnemen al hetgeen ik heb opgebouwd! Het is tijd! Het is dringend! Het is tijd! Ik zeg het al dagen, en niemand lijkt te luisteren.”

“Ik luister”, zo zei de Tovenares.

“Dat is juist”, zei de slang, die nu tot stilstand kwam.

“Het is tijd… dat ik jou geef wat ik jou heb beloofd.”