Cover Het Magische Hert en de Dromen van de Dwaas

De duivelse draak en de Val van de Keizer.

Hoofdstuk 13. 

De deksel van de waterput.

De deksel van de waterput

Nu was het zo dat de Zwarte Vos met de waakhond aan de ketting de kattenstad was binnengewandeld.

“Een hond in de kattenstand!” riep de Kattenhogepriester die uit de troonzaal naar de menigte keek op het stadsplein die in een kring rond de hond en zijn begeleider was verzameld.

“Onmogelijk”, riep de Kattenkoning uit en sprong van zijn troon om ook uit het raam te kijken. En zowaar, hij zag dat inderdaad dat er een grote donkere waakhond met een ketting rond zijn nek dichter en dichter bij het paleis kwam.

“Waarom laten de soldaten die hond door?” riep de Koning.

“Kijk goed”, zei de Kattenhogepriester, “Het is de Zwarte Vos die hem hier brengt.”

“Je hebt gelijk”, zei de Koning, “Wat gebeurt er allemaal?”

“Alles wat we moeten laten gebeuren”, zei de Kattenhogepriester zacht tegen de koning en riep vervolgens:

“Laat ze binnen!”

En hoe de ruggen van de katten gekromd waren bij het zien van de waakhond in de troonzaal. Hoe hard bliezen de katten naar de waakhond die aan de ketting lag van de Zwarte Vos. Ze toonde haar tanden en gromde terug. Warm speeksel droop uit haar mond.

“Weet je, Kattenkoning”, zei de Zwarte Vos, “Eerst vond ik het al onvriendelijk dat je mijn poot zomaar verbranden met jullie rare toverboek, maar wat ik nu te weten ben gekomen, dàt slaat alles.”

De Kattenkoning keek naar de Zwarte Vos met een rustige kalmte die sterk afstak tegenover de andere razende katten in de zaal.

“En wat mag dat dan wel zijn, mijn goede vriend?”

De Vos liet de ketting los en heel even sloegen de katten in een witte paniek. Maar de waakhond bleef braaf zitten naast de Zwarte Vos.

“Waarom zou ik jullie blijven helpen met het openen van jullie raar oud toverboek”, zei de Zwarte Vos, “Als jullie zelf al sinds het begin der tijden hier ondergronds oorlog blijven voeren tegen de honden!”

Alle katten in de troonzaal begonnen te lachen, maar op een woedende manier. Het was pijnlijk om te horen.

“Oorlog tegen de honden?” riep de Kattenkoning, “Dat is gewoon niet waar. We houden ons helemaal niet bezig met een zinloze oorlog tegen de honden, we houden ons niet bezig met honden… punt!”

De waakhond begon te grommen naar de Kattenkoning.

“Oh ja?” zei de Zwarte Vos, “Ik heb gehoord van mijn goede vriendin hier dat de hele reden, de hele oorzaak dat jullie elkaar niet kunnen uitstaan, hier verborgen ligt in de tunnels van de Stad der Sterren, en dat jullie die bewaken zodat de honden er niet aan kunnen.”

De Koning en de hogepriester keken elkaar even aan.

de Kattenkoning zei daarop: “Dat klopt wel, ja. Wij bewaken hier de vrede.”

Nu werd de waakhond heel kwaad en riep: “Jullie bewaken wat van ons is! Geef terug wat van ons is!”

De Vos kwam tussenbeide en zei: “Mij lijkt het heel gemakkelijk: als jullie gewoon terug geven wat jullie van de honden hebben afgepakt, dan kunnen jullie gewoon terug samen leven en overeenkomen!”

“Zoals het nu is, ís de vrede die we bewaken”, zei de Kattenkoning.

“Wanneer honden en katten tegenover elkaar staan denk ik niet meteen aan vrede”, zei de Vos.

Er viel even een stilte in de troonzaal. De Kattenhogepriester nam daarop de kans om de aandacht terug op het boek te leggen.

“En toch is het zo dat alles zijn reden heeft”, zei hij, “Denken jullie allen - katten en honden en vossen en iedereen die luistert naar de stem van de aarde - dat dit toeval is? Dat de Zwarte Vos een waakhond heeft binnengebracht in de Kattenhoofdstad, waar er nog nooit een hond heeft gestaan? Dit is geen toeval! Dit is een teken. Kom hier, mijn vrienden en zet jullie poot op de volgende twee zegels van het boek, zodat de zegels open kunnen gaan.”

“En waarom zouden we dat doen?”

“Om te krijgen wat jullie willen”, zei de Kattenhogepriester, “Alleen door de zegels te openen, kunnen we terug vrijlaten wat eens opgesloten zat.”

De waakhond keek de Kattenhogepriester achterdochtig aan. Ook de Koning keek verward naar de Kattenhogepriester. Hij gebaarde naar de Kattenhogepriester om even dichter bij de kattentroon te komen en ze fluisterden enkele zaken tegen elkaar. Daarop riep de Kattenkoning met een zucht:

“Kom, Zwarte Vos en Waakhond. Ik vraag jullie nederig als heerser over alle katten om mij te helpen mijn plicht te volbrengen.”

Hij stond op uit zijn troon, ging voor de Zwarte Vos en de Waakhond staan en boog diep neer met zijn voorpoten netjes uitgestrekt op de vloer.

Alle katten bogen meteen met hem mee. De Zwarte Vos en de Waakhond keken verrast om zich heen in de troonzaal. Zij waren de enige die rechtstonden.

“Goed”, zei de Zwarte Vos, “Geef hier dan, dat boek.”

De Waakhond was stil geworden van het hele voorval en terwijl de Kattenhogepriester het boek met de zeven zegels bracht, had ze haar poot al uitgestoken om op de knop te drukken.

Samen met zijn twee en tegelijkertijd drukten ze elk een knop in. Iedereen keek ademloos toe. De knoppen leken eerst niets te doen, tot de knop die de Vos had ingedrukt met een knal in twee brak.

De Hogepriester en de koning keken elkaar aan met een blik die veel zei.

“De aarde breekt open”, zei de Kattenkoning.

Kort daarna begon de knop die de Waakhond ingedrukt had te smelten tot een zwarte vloeistof die over het leren boekomslag stroomde en op de grond druppelde.

De Kattenhogepriester boog neer en rook aan het vloeistof op de grond.

“Giftig”, zei hij.

“Het begint serieus te worden”, zei de Kattenkoning.

“En wanneer krijg ik nu te zien wat je hier allemaal gevangen houdt voor de honden?” vroeg de Vos ongeduldig.

“Geef ons eerst even de tijd”, zei de Kattenkoning met triestig en gebogen hoofd.

“Waarvoor?” vroeg de Waakhond, “We hebben gedaan wat je gezegd hebt.”

“Om alle kattenfamilies en kattengemeenschappen te laten vluchten.”

Onmiddellijk begonnen alle katten over elkaar heen te springen van de angstige spanning. Ze konden de woorden van de Kattenkoning bijna niet begrijpen. De Kattenkoning beval hen daarop met pijn in het hart en luide stem:

“Laat het gekend en geweten zijn: de kattenstad moet worden ontruimd! Laat iedereen zo snel mogelijk alles verzamelen en vertrekken. De dingen gaan veel sneller dan we hadden verwacht. We kunnen hier niet meer blijven!”

De Kattenhogepriester zuchtte en gaf een bemoedigend schouderklopje aan de trieste Kattenkoning.

“Maar waarom?” vroeg de Zwarte Vos, “Waarom moet iedereen ineens weg?”

“Omdat mijn mooie en geliefde Kattenhoofdstad moet instorten, vooraleer de grote waterput van de driekoppige reuzehond open kan.”