Cover Het Magische Hert en de Dromen van de Dwaas

Het Magische Hert en de Dromen van de Dwaas.

Hoofdstuk 25. 

Veiligheid boven alles.

Veiligheid boven alles


De Zwarte Vos greep de dwerg bij zijn kraag en trok hem op de dakpannen.

“Dit moet je zien!” zei de Vos, “Wat een uitzicht!”

“Wacht, wacht!” riep de dwerg, “Straks val ik nog! Dit is een heel nauwe trap, zelfs voor een dwerg.”

“Net daarom dat ik je help, jij nors mens!” riep de Vos en liep rondjes over het ronde dak van de toren van de tovenares. Ze hadden het met hun tweetjes gevonden in het bos omdat ze het geheim wisten: ze moesten de toren vinden, niet zoeken. En zodra ze stopten met zoeken en begonnen met vinden, stond de toren daar ineens voor hun ogen. Er was een tuin vol pompoenen en skeletten, allemaal scherven aan de deur met vreemde ogen en stemmen in en binnenin een geweldige bibliotheek van boeken op elk verdiep, zelfs tot in de keuken!

De Zwarte Vos kon niet lezen, en liet daarom de dwerg voorlezen uit de boeken. Het was het dak waar de Zwarte Vos vooral van hield. Hij kon de dorpen bekijken, de dieren in het bos, de jagers op zoek naar wild om te schieten en heel erg ver, als de wolken niet in de weg zaten, kon hij de Stad der Sterren zien aan de horizon.

“Wat vind je ervan?” vroeg de Zwarte Vos.

“Prachtig!” zei de dwerg terwijl hij om zich heen keek, “Echt prachtig!”

De Vos sprong van blijdschap rond en rond over de dakpannen van de toren.

“Pas op!” riep de dwerg, “Straks van je nog!”

“Geen zorgen”, zei de Zwarte Vos, “Ik heb hier zo goed als de hele dag gespendeerd. Ik ken al elke dakpan.”

“Eén dag is helemaal niet zo lang”, zie de dwerg.

“Dat vind ik nu eigenlijk ook”, zei de Zwarte Vos terwijl hij tegen de dwerg aan ging liggen.

Ze keken naar de diepe, donkere sterrenhemel en de maan. Het was een schitterend zicht. Meer nog dan dat voelden ze allebei een geweldig soort van vrijheid, dat ze niet langer moesten lijden en ploeteren en slepen, maar gewoon konden zijn, hier in de heksentoren, hùn toren, veel meer dan ze ooit gehad hadden.

“Ik voel me al helemaal mens”, zei de Zwarte Vos kalm en tevreden.

De dwerg lachte, “Een mens zou zo niet over de dakpannen springen, zoals jij.”

“Misschien niet, misschien wel”, zei de Zwarte Vos.

Plots hoorden de twee een scherpe en schelle stem die kwam van beneden. Ze gingen plat op de dakpannen liggen en keken over de zijkant neer. Er was niemand. Het enige wat ze zagen waren flikkeringen in de spiegelscherven die er nog lagen.

“O, nee”, zei de dwerg, “Die vervelende sprekende spiegelscherven. Let er maar niet op.”

“Wat is er met die scherven misschien?” vroeg de Zwarte Vos.

“Die roept de hele tijd dat dit haar toren is en niet de onze. Dat niemand dit aan ons mocht schenken omdat die van haar is, voor eeuwig en altijd. En dan nog een hele reeks scheldwoorden.”

“Zoals elke geest dus”, giechelde de Zwarte Vos, “Kunnen ze nu niet eens iets anders verzinnen? We hebben deze toren helemaal eerlijk gekregen van de heks – ik bedoel de Prinses – en ik denk niet dat ze zo snel zal terugkeren naar hier, nu ze teruggaat naar het Keizerlijk paleis.”

“Ik zou ook niet meteen terugkeren als ik een heel paleis voor mezelf had”, zei de dwerg, “Al is dit in vergelijking met een huifkar zo goed als een paleis!”

Geschonken? Paleis? Prinses?

Zo klonk de razende stem uit de spiegelscherven.

Keizer? Bal?

De stem van de tovenares werd hoe langer hoe stiller tot ze uiteindelijk niet meer te horen was.

“Ah”, zei de dwerg, “Ik hoor haar al niet meer.”

De Zwarte Vos was allang niet meer aan het luisteren.

“Zo meteen horen we haar toch niet meer bij het vuurwerk”, zei de Zwarte Vos en gezellig met z’n tweetjes wachten ze op het spektakel om middernacht.

***

Met de Prinses trots aan zijn arm, zo trad de Keizer samen met zijn teruggekeerde dochter de balzaal binnen. Met hun tweeën doorkruisten ze de balzaal terwijl alle genodigden maar door bleven dansen en feesten, tot op het moment dat ze de Keizerin hoorden roepen en roepen van blijdschap! Zodra ze de koninginnen zagen buigen voor de jonkvrouw die door beide ouders tegelijk werd omhelsd, boog iedereen in de zaal, tot zelfs de muzikanten toe die stopten met spelen. Het gefluister ging vliegensvlug van de ene kant van de balzaal naar de andere:

“Het is de Prinses!”

“Ze is teruggekeerd!”

“Hoe kan dat?”

“Waar was ze al die tijd?”

De Keizer en Keizerin vroegen haar waar zij al die tijd was, wat ze al die tijd heeft gedaan en hoe zeer zij haar had gemist hadden, terwijl de koningen en koninginnen aandachtig luisterden. En de Prinses vertelde hen dat ze opgesloten was in de heksentoren door de tovenares, dat zij alleen door het leren van tovenarij kon ontsnappen. De Keizerin had haar dochter de hele tijd niet losgelaten terwijl ze het verhaal hoorde. Ze kon niet veel zeggen tenzij:

“Ik ben zo gelukkig!”

De Koningin der Bekers veegde vele tranen weg en begon te applaudisseren en al gauw begon de hele zaal mee te klappen, bijna een oorverdovend geluid.

De Prinses keek op, alsof ze voor het eerst besefte dat ze in een balzaal zat vol met de nobelste, adellijkste en belangrijkste mensen van het hele rijk. Daarna bogen ze allemaal neer.

Vanuit de zijkamer keek de Prins der Speren samen met zijn moeder en vader toe.

“Is dat?” vroeg hij aarzelend, “De Prinses?”

“Dat lijkt wel zo”, zei de Koningin der Speren twijfelend.

“Dezelfde prinses waar jouw broer naar op zoek was”, zo zei de Koning der Speren.

De enige die niet neerbogen in de zaal, waren de raadsmannen, die onophoudelijk fluisterden en fezelden.

“Zijn jullie vergeten wat er zonet is gebeurd? Zij kent magie!”, zeiden ze, “Hoe weten we zeker dat zij de verloren prinses is? Wat als zij eigenlijk de Tovenares is?”

En de raadgevers knikten, gromden en fezelden terwijl iedereen terug recht ging staan.

“Zelfs al is zij niet de Tovenares”, zeiden andere raadgevers, “Als zij de Keizer opvolgt en de troon erft, verandert dat alles voor ons.”

En opnieuw knikten ze, gromden ze en bleven ze fezelen. Wanneer ze zagen dat de markiezen, baronnen en graven naar de Prinses toe kwamen om haar te zien en te spreken, riepen ze:

“Het is een schandaal! Een regelrecht schandaal. Hoe kunnen we zeker weten dat dit jouw dochter is wanneer wij samen met U, O grote Keizer, hebben gezien dat zij een heks is? Een meesteres in toverspreuken?”

“Hebben jullie haar verhaal niet gehoord”, zei de Keizerin, “Ze was ontvoerd door de Tovenares en moest magie leren om te kunnen ontsnappen. Om terug te kunnen keren naar huis. Hoe durven jullie.”

Maar niet alleen de raadsmannen weigerden om te buigen voor de Prinses. Ook de Prins der Speren, de goede vriend van de Dwaas en de Bard, die zo lang op jacht was naar de Heks, was aan het beven en aan het bibberen, zo overtuigd was hij dat dit een list was van de Heks, om haarzelf voor te doen als een Prinses om het vertrouwen te winnen van de Keizer en de Keizerin. Wat de raadsmannen zeiden, wakkerden alleen maar de angst en de woede nog meer aan.

“Stop, Heks!” riep de Prins. Iedereen in de balzaal keek om.

“Ik ben al lang op jou aan het jagen en ik weet wel beter! Wat is dit voor list? Wil je eindelijk na al deze jaren wraak nemen op de Keizer en Keizerin?”

De Keizer was furieus en wees naar de Prins.

“Gooi onmiddellijk uw wapen weg!” riep de Keizer, “Dat is een bevel!”

Maar de Prins verroerde geen enkele spier.

 “Als zij mijn dochter niet was, maar de Tovenares”, zo zei de Keizerin die haar nog dichter vastklampte, “Dan had zij ons al lang vermoord.”

“Gooi uw wapen neer”, zo herhaalde de Keizer.

De Prins bleef staan, met zijn speer op de Prinses gericht. Het was op dat moment dat de Prins der Munten zijn zwaard uithaalde en met een zwiep de speer van de Prins der Speren in twee hakte.

“Luister naar de Keizer!” zei de Prins der Munten.

“Munt?” zei de Prins alsof hij wakker werd uit een droom met de bijnaam die hij voor de Prins der Munten had.

“Speer”, zei de Prins der Munten met de tip van zijn zwaard op hem gericht, “Toch besloten om terug te komen?”

“Het spijt me”, zei de Prins.

“Dankjewel, Prins der Munten”, riep de Keizer, “Bindt hem vast.”

Dat de Keizer zoiets zou vragen voor de ogen van iedereen in de balzaal, zoiets vernederend en gemeen, dat kon de Koningin der Speren niet dulden. Terwijl ze de Prins der Munten de boeien terug rond de polsen van haar zoon zag binden, riep ze naar de Keizer zonder schroom:

“Hij probeert jou alleen maar te beschermen van de Heks waar hij al lange tijd op jaagt! Je zou beter naar hem luisteren in plaats van hem in de boeien te slaan!”

Het was ongezien in de geschiedenis van het Keizerrijk dat er zo veel mensen de Keizer tegen spraken. De vele genodigden van het bal konden niet begrijpen wat er aan de hand was.

Ondertussen fluisterde de Prins der Speren tegen de Prins der Munten.

“Alsjeblieft, doe dit niet. Die Prinses is echt de Heks waar ik al zo lang op jaag.”

“Misschien als je mij had meegenomen”, zo zei hij, “Dan had je haar sneller kunnen vangen.”

De Prins der Speren zag de diepe blauwpaarse zakken onder de ogen van zijn beste vriend hangen, alsof hij dagenlang niet had geslapen. Met een snok, een trok en een duw bracht hij de Prins der Speren op zijn knieën.

“Het klopt”, zei de Prinses tot de hele balzaal, “De Prins der Speren heeft lang op mij gejaagd. Hij heeft me zelf gevangen en vastgebonden aan een appelboom waar ik dagen honger en dorst heb geleden in mijn zoektocht naar maten om een baljurk mee te maken.”

“Jij bent het dus echt!” riep de Prins der Speren, zitten op zijn knieën aan de voeten van de Prins der Munten en de twee onhandige bewakers. De hele balzaal leek naar adem te happen. Zelfs al geloofden ze dat de Prinses echt de dochter was van de Keizer en Keizerin, bang bleven ze van magie en toverij.

“Zwijg, Speer!” riep de Prins der Munten en gaf een trok aan de handboeien die hij nog steeds vasthield als een leiband. De verslagen Koning en Koningin der Speren keken machteloos toe met dikke tranen van wanhoop die over hun wangen rolden.

De Gravin zag hoe de Keizerin de Prinses omarmde, dezelfde Prinses die tot voor kort een Heks was die haar bloemenveld en haar Alchemist had aangevallen. Dit was voor haar geen toeval. Zo hard als de Keizerin haar dochter omarmde, zo hard geraakte ze ervan overtuigd dat de Keizerin haar had gestuurd om de Gravin aan te vallen. Terwijl ze begon te schudden van de woede, riepen de raadsmannen nog.

“Hoe lang gaan we nog luisteren naar de verhalen van een heks! Laat de Prins der Speren los! Luister naar wat hij te vertellen heeft over zijn jacht op de Heks!”

“Ja”, riep de Gravin mee, “We hebben een heksenproces nodig!”

“Excuseer?” riep de Keizerin geschokt, “Een heksenproces?”

“Een Heksenproces! Ik wil weten waarom ze naar mijn bloemenvelden in gestuurd en mijn onderzoektoren heeft aangevallen!”

“Zij heeft al een aanval op de Gravin van de Fiere bloemenstad gedaan!” riepen de raadsmannen, “Wat weerhoudt haar van de Keizer en de Keizerin aan te vallen. Of van ons aan te vallen?”

“Ze is gevaarlijk!” zo riep de Koningin der Speren, “Luisteren jullie dan niet naar mijn zoon? Laat hem los! Bind haar vast! Ik wil een Heksenproces!”

“Wij eisen een heksenproces voor de veiligheid van iedereen!”

“Nee! Er zal geen heksenproces zijn!” riep de Keizerin.

“Zwijg, idioten!” riep de Keizer naar al zijn raadgevers, niet wetende wie wat had gezegd.

Alle jonkvrouwen en -heren keken ondertussen ook verbaasd naar de Prinses, bang dat zij misschien magie zou kunnen gebruiken tegen hen. De Prinses keek om haar heen en zag dat iedereen doodsbang was van haar.

“Ik…”, begon ze.

Opeens barstte een grote wolk van schitterende witte elfjes binnen in de balzaal en riep de Dwaas uit volle borst: “Ze is echt de Prinses! Ze is echt de Prinses! Ze is echt de Prinses!”, tot de elfjes hem neer lieten vallen voor haar voeten.

“Wie spreekt daar?” vroegen de raadsmannen, “Nog een magiër? Is dit een aanval op het paleis?!”

“Zij is echt de Prinses! Zij is echt de Prinses!”, ging hij maar door terwijl iedereen verbaasd naar de elfjes keek. De Dwaas was nog steeds alleen maar zo groot als een duim, bijna niemand kon hem zien en alle dames en heren drumden en schuifelden dichter om te kunnen zien wie er zo sprak.

De Dwaas was neergevallen aan de voeten van de Prinses en hij trok aan haar broek.

“Maak me terug groot, alsjeblieft!” smeekte de Dwaas.

De Prinses twijfelde omdat ze kon zien hoe bang iedereen daar was van magie – een gevoel waar ze vroeger van genoot wanneer ze moest overleven, maar nu ze hier was hield ze haar adem in.

“Goed”, zei ze tegen de Dwaas, “Blijf staan.”

Ze hief haar handen op, klapte eenmaal, ademde diep uit en blies op de Dwaas. Ze knipte met haar vingers zo luid dat het door heel de balzaal weerklonk en met een flits groeide de Dwaas terug naar mensengrootte.

Iedereen deinsde onmiddellijk achteruit en ze struikelden bijna over elkaar heen. Alle wachters en lakeien richtten hun zwaarden, bogen en speren op de Prinses.

“Ze is echt een heks”, fluisterde de Prins der Munten in ongeloof, “Je hebt gelijk, Speer!”

Hij maakte de boeien los en zei zachtjes tegen hem: “Het spijt me, ik had je moeten geloven.”

De Prins der Speren nam zijn schouder goed vast, zoals hij altijd tijdens het oefenen van de zwaarden deed.

“Het geeft niet”, zei hij en ging terug recht staan. Toen de Dwaas hem eindelijk zag, sprong hij naar de Prins der Speren toe.

“Het is waar”, zei de Dwaas, “Zij is echt de Prinses. Begrijp je wat dit wilt zeggen? Ze is de dochter van de Keizer en Keizerin zelf! En wij hebben haar geholpen.”

“Geholpen?” vroeg de Prins der Munten en zette een stap achteruit, “Wie ben jij?”

“Ken jij deze Dwaas?” vroeg de Koningin der Munten.

“Ja…” zo zei de Prins twijfelend, “Dit is een goede vriend van mij.”

De Keizer was ondertussen in alle staten. Hij kon simpelweg niet geloven hoeveel ontrouw en wantrouwen er in de zaal was. Woedend riep hij: “Als jullie niet onmiddellijk jullie zwaarden neerleggen, dan is dit landverraad!”

Maar de raadgevers gaven al teken aan de Stadswachters om ook rond de Keizer te gaan staan met hun zwaarden.

“Ik zou jullie in de kerkers moeten gooien, allemaal!” riep de Keizer naar de raadsmannen, “Jullie denken alleen maar aan jullie eigen zelf. Schaam jullie.”

Maar de raadsmannen, zo bang om  van de ene dag op de andere in de gevangenis gegooid te worden, gaven niet op.

“Blijf staan, wachters!” riepen ze, “Uwe Majesteit, alstublieft. Kom terug tot uw gezond verstand! Hoe zal je jouw Keizerrijk besturen zonder raadsmannen? Raadsmannen die voor jou alles in goede banen hebben geleid al deze jaren?”

“Goede banen voor jullie zelf”, zei de Keizer.

“Het is allemaal om het Keizerrijk te beschermen!”

Ze gaven teken aan de boogschutters om de bogen aan te spannen en de wachters om de Keizer, de Keizerin en de Prinses in de boeien te slaan.

“Zelfs tegen de Keizer zelf.”

De wachters duwden de Keizer en Keizerin tegen de grond zoals gevraagd en bonden hun handen vast.

“Als je geweld gebruikt om de troon te grijpen, dan zal je voor altijd geweld moeten gebruiken om de troon te behouden”, donderde de Keizer.

“Gelukkig”, zeiden de raadsmannen, “Staat het geweld aan onze kant.”

Op dat moment voelde de Dwaas zijn hoofd opnieuw tuitten van de pijn en de tijd leek stil te staan.

Hij zag hoe de Prinses keek naar de wachters, die op het punt stonden om haar armen vast te grijpen. Hij kende die blik van toen ze de Prins en hem nog aankeek wanneer ze op het punt stond alles om haar heen te vernielen.

Hij keek naar haar handen en de armen van de Prinses die begonnen te flikkeren en te ontvlammen. Ze stond op het punt om in een vuurbal uit te barsten, waardoor de hele balzaal zou instorten, met iedereen daarin. De wachters durfden de boeien niet rond haar armen te binden, bang voor haar magie.

“Stop!” riep de Dwaas, “Doe het niet!”

“Jullie denken toch niet dat jullie een Heks in de boeien kunnen slaan?!” riep de Heks alsof ze de Dwaas niet gehoord had.

De Prins der Munten had de bange bewakers uit de weg geduwd en was binnen enkele tellen bij de Prinses en greep haar bij de pols.

“Jij gaat mijn plannen om Keizer te worden niet verpesten”, zei hij en greep haar andere pols.

“Verkeerde zet”, zo zei de Prinses alleen en met een beweging van haar hand tikte ze hem op zijn schouders, zijn borstbeen en zijn voorhoofd en knipte in haar vingers. Onmiddellijk rolden zijn ogen naar achter in zijn hoofd en stuikte de Prins der Munten ineen tot afgrijzen van iedereen die het zag.

“Stop, Prinses!” riep de Dwaas terwijl hij naar haar toe rende.

“Sluit haar op!” riep de Gravin.

“Nee!’ riep de Prinses.

“Neem haar gevangen!” riep de Koningin der Speren.

“Nee!” riep de Prinses.

Ze keek om haar heen en kon niet geloven wat er allemaal gebeurde nu ze eindelijk was waar ze al die tijd wou geraken. Ze stond op het punt om iedereen letterlijk omver te blazen, ware het niet dat ze plots het gezicht van de Dwaas voor haar zag staan. Hij nam de ontvlamde handen van de Prinses vast, allebei, en duwde zijn hoofd tegen de hare.

“Wij moeten niet meedraaien in de zotheid. Herinner je het nog?” zei hij met een serene, wetende glimlach en omarmde haar. Een moment twijfelde ze nog, maar eens ze het licht voelde komen, omarmde ze hem ook.