Cover Het Magische Hert en de Dromen van de Dwaas

Het Magische Hert en de Dromen van de Dwaas.

Hoofdstuk 15. 

Denk eraan en vergeet het niet.

Denk eraan en vergeet het niet


“Waarom krijg ik er zo’n slecht gevoel bij?” zei de Koningin van het hooggelegen en koude Huis der Zwaarden tegen de muren van haar kamer. Ze sprak vaak luidop terwijl ze alleen in haar kamer ijsbeerde met verschillende brieven in haar handen. Dat was haar speciale manier om in het kluwen van haar gedachten een rode draad te zien. Alleen was die rode draad ver verborgen in alle berichten die ze van alle kanten van het Keizerrijk kreeg.

Even keek ze uit het raam naar de majestueuze bergtoppen van de grote bergketen waar hun koninkrijk rond was gevestigd. Het gebergte, zo oud als de tijd zelf, hebben altijd het Koninkrijk der Zwaarden beschermd en geholpen. In de grotten, daar zat de echte sterkte van hun koninkrijk: de beste ertsen en de grootste mijnen van het hele Keizerrijk.

In haar ene hand hield ze twee brieven, in de andere hield ze er drie. Op haar schrijftafel lagen er nog vijf verschillende. En allen waren ze het laatste nieuws.

“De Koningin der Speren roept iedereen nog eens op haar zonen te vinden, de Gravin van de Fiere Bloemenstad denkt dat iemand een heks op haar heeft afgestuurd, kastelen worden ingeslikt door bossen. Ik begrijp er helemaal niets van.”

Ze legde alle brieven samen op tafel en schuifelde ze door elkaar, naast elkaar, bij elkaar.

“Het laatste nieuws uit het hof van het Koninkrijk der Bekers spreekt het laatste nieuws uit het hof van het Koninkrijk der Speren tegen. Het laatste nieuws uit het hof van het Koninkrijk der Munten lijkt hetzelfde te zijn als het laatste nieuws uit het Keizerlijke hof, maar dan ook exact hetzelfde. Wat is er aan de hand? Het voelt zo… anders als anders.”

Ze liet alle papieren voor wat het was en keek nog eens uit het raam. Ze zag de vele dorpen en steden over het berglandschap verspreid: in de flanken, in de valleien, sommige zelfs heel afgelegen boven op de bergtoppen. Het leven lijkt hetzelfde te zijn, de huizen lijken dezelfde te zijn, het reilen en zeilen lijkt hetzelfde te zijn, wat kon er dan veranderd zijn?

“De brieven”, zei ze, “De brieven zijn veranderd. Maar waarom krijg ik er een slecht gevoel bij? Wat is het toch dat er zo anders is?”

Ze ging in haar bonten stoel zitten en wreef over haar voorhoofd. Ze vond het moeilijk om na te denken wanneer ze zich moest haasten. En nu was een van die momenten waarin ze zich moest haasten. Het enige probleem was dat ze als ze de rode draad niet heeft gevonden, ze niets anders kon doen. De lakeien hadden inmiddels al haar andere spullen ingepakt en in de koetsen gelegd. Waarschijnlijk zat de Koning der Zwaarden al in de koets op haar te wachten, maar de Koningin kon geen stap buiten haar kamer zetten tot ze alles op een rijtje had voor haarzelf.

Ze ijsbeerde terug voor haar schrijftafel, waar alle brieven naast elkaar lagen. Allemaal verschillende verhalen over hetzelfde ding. Allemaal een verschillende aanpak van hetzelfde probleem. Allemaal een eigen draai aan een simpele zaak. Alles zo moeilijk, zo apart, zo rommelig en verwarrend. Wat is het toch dat is veranderd?

Vroeger vertelden de brieven haar wat de koninkrijken deden om de zaken aan te pakken. Nu vertellen de brieven haar hoe de koninkrijken de zaak gaan aanpakken. Wat er gaat gebeuren staat er niet meer in… Dat is de honger waar ze op bleef zitten.”

“Dat is het!” zei ze ineens, “De brieven vertellen alleen nog maar wie zij elk apart zijn en hoe iedereen hen moet zien. Het is bijna alsof iedereen zich in elke brief voor het eerst aan elkaar presenteert. En presenteert. En presenteert! Het is een grote lange presentatie! Dus…”

Ze rommelde verder en verder door het kluwen van haar gedachten, de rode lijn kwam steeds dichter en helderder naar voren: “Het is geen gesprek meer. Het is geen gesprek meer. Het gaat niet meer over wat ze gaan aanpakken, het gaat over hoe ze zichzelf presenteren door hoe ze het gaan doen. Iets anders willen overeenkomen is niet langer een voorstel, het is een belediging. Het is oftewel vrij spel geven oftewel…”

Ze durfde het bijna niet luidop zeggen.

“Oorlog.”

Ze kon bijna niet geloven wat ze aan het zeggen was. En alsof het pas tot haar doordrong dat ze moest vertrekken, keek ze door het raam naar de koer waar ze de lakeien de koning net zag helpen in de koets te stappen. Ze trok snel haar overjas en haar schoenen aan. Onderweg naar beneden bleef de gedachte aan haar knagen, zelfs al heeft ze de rode draad kunnen vinden.

“Oftewel is het vrij spel, oftewel is het oorlog… Er is geen plaats voor samen leven als gelijken als het een belediging is om gelijk te zijn aan elkaar.”

“Wat zegt uwe majesteit?” vroeg een van de lakeien die haar van de trappen naar de koets begeleidde.

“Niets!” zei de Koningin, “Maar breng mij mijn schrijfmateriaal en een duif. Ik moet een aantal brieven uitsturen.”

“Dat komt meteen in orde, uwe hoogheid”, zei de lakei.

Bij het instappen lachte ze lief naar de koning, maar was voortdurend in gedachten verzonken terwijl de koets vertrok richting de Stad der Sterren voor het bal van de Keizerin.

Waar is onze gelijkenis naartoe, dacht ze constant, waar is onze gelijkenis naartoe? Waarom moet de ene minder zijn zodat de andere meer kan zijn? Waarom is hoe we gelijk zijn aan elkaar niets meer waard?”

Zo was het dat de Koningin der Speren blijf denken en denken en overpeinzen en op elk van die vragen een antwoord bedacht. Geen enkele Koningin in het hele keizerrijk had gedachten zo scherp als de geest van de Koningin der Zwaarden.


***


“Herinner je hoe sterk je wordt wanneer je herinnert wat jij hebt geleden - ja, geleden – als koninklijke prins! En toch is het zij - dat uitschot, dat schorem – die zonder zorgen in de straten paraderen alsof zij elke steen ervan bezitten. Eigenlijk bezit jij ze! De stenen én dat uitschot! Jij bent binnenkort hun koning, alleen weten ze het nog niet. Ja, mijn prins, dat is zo, je weet hoe jij al je vrije uren hebt moeten opgeven om te leren vechten voor hen, leren rekening houden met hen, leren beleefd en beschaafd zijn voor hen en tegelijkertijd doen zij niets voor jou behalve verschrikkelijk zijn, drinken en zuipen en jou beledigen met hun uitdagingen tot zwaardvechten. Maar zie je niet hoe sterk je was? Hoe zij allemaal het onderspit delfden wanneer jij hun uitdaging aan ging. Alsof dat uitschot, dat schorem een uitdaging kan zijn voor jou! Zie je hoe jij ze in elkaar rammelde? Jij leerde ze een lesje – ja, mijn prins – jij hebt ze allemaal een lesje geleerd. Jij hebt ze veel te leren want jij hebt zoveel doorstaan, zoveel moeilijkheden, zoveel pijn, zoveel alleen moeten verdragen. Dit is iets wat je ze kan kwalijk nemen wanneer ze geen buiging maken voor wie jij bent, een prins, een koninklijke prins. Ja, dat ben jij. Zoveel meer dan wat zij ooit zullen zijn. Luister naar deze woorden: herinner constant jouw pijn, jouw woede, jouw lasten en jouw angsten. Ja, ook angsten, mijn prins. Jouw hart slaat sneller want het is een echt ding, de angst. En dit is jouw angst: de angst om niet genoeg te zijn, de angst om teleur te stellen, de angst om te falen in de ogen van alles en iedereen want je weet diep vanbinnen - o grote prins – ja, je weet diep vanbinnen dat alles en iedereen op jou gericht staat. Vergeet dat niet. Vergeet dat niet. Denk daarom, prinsmans, denk aan het koninkrijk dat jij zal bouwen. Denk aan het koninkrijk dat jij zal overheersen. Het keizerrijk dat jij zou kunnen overheersen! Denk aan wat het is dat jij zal nalaten. Jij hebt de macht om het vorm te geven, te beslissen, te volbrengen. Denk eraan en vergeet het niet, denk eraan en vergeet het niet.”

En eens de Prins der Munten wakker werd in de ochtend met grote paarse wallen onder zijn ogen dacht hij er voortdurend aan en vergat hij het niet.


***


De Heks en de Dwerg reden ondertussen gezellig door in de gebroken huifkar.

“Waarom wil je zo graag naar het bal van de Keizerin?” vroeg de dwerg aan de Heks.

“Moei je met je eigen zaken.”

De dwerg keek terug voor zich uit.

“Wat was er gebeurd in het bloemenveld? Waarom lag je in een grote krater met die jongeman? Heb jij dat gedaan?”

“Daar wil ik niet over spreken”, zei de Heks.

Beiden keken ze terug voor zich uit. Over groene heuvels reden ze, op en neer. Dit was al lang niet meer het platte polderland van de verre dorpen.

De dwerg mompelde: “Ik heb eigenlijk wel honger.”

“Jammer”, zei de Heks.

Zo bleven ze in stilte verder rijden zonder enig woord te spreken met elkaar. Toch voelde de kleine dwerg zich erg geborgen bij de Heks.

Op een gegeven moment merkte hij dat de kar heel erg hard begon te ratelen.

De dwerg zei: “Ik denk dat de kar ineen gaat storten.”

“Kan”, zei de Heks kort, “Dat zullen we wel merken wanneer het instort.”

En opnieuw bleven ze verder rijden in stilte. En zelfs al zei de Heks niets tegen de dwerg, toch vond ze het fijn om niet alleen onderweg te zijn.

“Denk je niet dat het gaat opvallen als we zo de Stad der Sterren binnen rijden?”

“Dat ben ik gewoon”, zei de Heks.

“Ik eigenlijk ook”, zuchtte de dwerg.

“Dan is het zo. Dan vallen we maar op”, zei de Heks, “Waarvoor moet ik me inhouden? Mensen houden zich ook niet in wanneer ze een lelijke oude heks zien. Ze wijzen, ze lachen, ze roepen, ze tieren, ze doen allesbehalve zich inhouden.”

“Ik eigenlijk ook”, zei de dwerg opnieuw.

“Wij allebei”, zei de Heks, “Inhouden doen we niet. Dat doen alleen mensen die bang zijn.”

De oude, lelijke Heks keek de dwerg lachend aan: “Zie ik er bang uit?”

“Helemaal niet!”

Schaterlachend reden de vrienden over een laatste heuvel en kwamen in een prachtige groene vallei terecht.

“O, kijk, dat is de Blauwe Poort”, zei de dwerg en wees naar het gigantische aquaduct de vallei doorkruiste.  

“Nu kennen we tenminste de weg naar de Stad der Sterren”, zei hij nog, “De Blauwe poort leidt er in één rechte lijn naartoe.”

En zelfs al toonde de Heks dit niet, zoiets onvoorstelbaar groot en lang had ze nog nooit gezien. Hoe dichter ze kwamen, hoe meer ze konden zien dat de grote stenen bogen waren gebouwd met magnifieke lichtblauwe stenen.

 De dwerg kende de Blauwe Poort goed, maar er was iets veranderd, zo zag hij meteen. Alle bogen leken afgesloten te zijn met hoge hekkens zo ver de aquaduct lang was, en er was maar 1 van de vele bogen vrij om onderdoor te gaan. Al de andere in de buurt waren dichtgemaakt en dichtgetimmerd.

“Ook dat nog”, mompelde de Heks. En hoe dichter ze reden, hoe meer ze in een lange, lange wachtrij terechtkwamen van mensen te paard, mensen met hun kar, mensen te voet, mensen met een koe of een geit. De rij was zo lang dat er geen eind aan leek te zijn.

Terwijl ze stonden aan te schuiven zei de dwerg dat het niet leek alsof de rij zelfs vooruitging.

“Laten ze wel mensen door?”

“Het lijkt erop dat iedereen aan het aanschuiven is voor niets”, zei de Heks.

Ze tuitte haar lippen en knikte terwijl ze dacht aan het voorbijsteken van de hele rij en door de poort te breken met haar toverkrachten.

“Wat als ik de poort vernietig? Dan kan iedereen door!”

“Maar Heks”, zei de dwerg, “Je bent goed in dingen kapot maken, maar dat is niet altijd de goeie manier.

“Wil jij wel zo dicht bij jouw doel gevangen geraken?” vroeg hij nog, “Ik zou graag nog wat langer vrij willen zijn.”

“Ah, heb je de smaak te pakken van pure vrijheid?” lachte de Heks, “Heerlijk, hé.”

Ze dacht nog een moment na. Dit was niet het moment om een vriend te verliezen, zo besloot ze in haarzelf.

“Dit is helemaal niet mijn gewoonte”, zei de Heks, “Maar ik ga een omweg nemen.”

“Een omweg?”

“Natuurlijk! Deze waterbrug kan toch niet eindeloos lang zijn? Die moet toch ergens eindigen?”

“Heb je enig idee hoelang dat gaat duren? Het aquaduct eindigt inderdaad ergens, aan de bron van de rivier in de bergen!”

“Dan gaan we naar de bron van de rivier in de bergen!”

De dwerg kon zijn oren niet geloven, maar voor hij kon protesteren, had de Heks haar kar al omgedraaid en reed weg van de rij. Ze volgden het aquaduct naar de andere kant, naar de bergkant. Nu was het zo dat er al honderden mensen al dagenlang aan het wachten waren om door de Blauwe Poort te geraken. Toen zij zagen dat er iemand langs een andere weg de poort probeerde voorbij te steken, maakten zij ook rechtsomkeert en volgden ze de heks.

“Kijk”, zei de Dwerg die de beweging zag in de rijen, “Ze volgen ons.”

“Zie je wel”, zei de Heks, “Ik ben niet de enige die niet kan blijven wachten.”

“Dat snap ik volledig”, zei een zwarte vos die op hun kar was komen zitten.

De Heks keek even om en zag de zwarte vos daar doodgewoon zitten op hun kar.

“Wie ben jij?”

“Ik ben een zwarte vos.”

“Hallo, zwarte vos”, zei de dwerg.

“Pas op!” riep de Heks tegen de Dwerg, “Dit kan een betovering zijn, een list.”

“Ik kan niet toveren”, zei de zwarte vos, “Maar ik ben er zeker van dat jij dat wel kan! Je ziet eruit alsof je wel een Heks zou kunnen zijn.”

“Weet je zeker dat je dat te weten wilt komen?” dreigde de Heks.

De zwarte vos was echter niet bang. Hij kwam dichter bij de Heks en de dwerg en zei:

“Wat komen jullie hier doen aan de Blauwe Poort?” vroeg de zwarte vos potsierlijk.

“We moesten de blauwe poort nemen om in de Stad der Sterren te geraken, maar…”

“Maar we hadden geen zin om te wachten”, ging de Heks verder, “We moeten voortmaken, verder gaan, haasten. Denk je dat ik in een wachtrij kan staan? Laat me niet lachen, een wachtrij? Een rij dat gemaakt is om te wachten? Ik sterf nog liever ter plekke van het lachen, omdat dat wel een grap moet zijn. Welke heks gaat er in hemelsnaam in een rij staan om te wachten? Een heks is alleen een heks als ze voor haarzelf kan zorgen.”

“Dus jij bent een Heks!” piepte de zwarte vos blij en hij draaide rondjes van het lachen, “Ik wist het! Ik wist het!”

“Ja”, zei de dwerg braaf, “Een krachtige heks!”

“Fantastisch!” riep de zwarte vos, “En dan nog een Heks die de waarheid spreekt ook! Dat zie je niet vaak!”

“Pas maar op dat ik je niet verander in steen!” riep de Heks.

“Kan je dat?”

De Heks keek de zwarte vos diep in de ogen en de vos keek terug met een ondeugende grijns.

“Ken jij dan zoveel heksen dat jij weet hoeveel ervan de waarheid spreken? Ik heb geen enkele reden om de waarheid niet te spreken. Ik heb trouwens ook nog nooit een vos gezien met een zwarte vacht!” zei de Heks.

De vos antwoordde: “En toch zit ik hier. Jullie maken het mij heel gemakkelijk om de berg te beklimmen in ieder geval.”

“Waar ging je misschien naartoe?”

“Naar de waterval. Daaronder is er een poel”, zo zei de Vos, “Een poel die komt van de meest voorzichtige, meest rustige druppels van de waterval.”

De zwarte vos piepte nog eens van de opwinding.

“En wat is er met die poel?” vroeg de Heks ongeduldig.

“Ik wil ervan drinken!” zei de Vos.

“Wat een verrassing…” mompelde de Heks. Ze keek achter de zwarte vos die zichzelf was beginnen likken en wassen en de stukjes van tussen zijn tenen te bijten, en zag dat er een heel aantal mensen te paard of met hun eigen kar braafjes dezelfde weg namen die de Heks nam. Ze kreeg een heel vreemd gevoel want het was de eerste keer dat ze niet werd uitgelachen, niet werd gepest of weggejaagd.

“Ze zeggen dat je krijgt wat je verdient als je van het water drinkt!”

De Heks kakelde van het lachen: “Weet je dan wel zeker dat je ervan wilt drinken, jij gladde vos?”

“Natuurlijk! Ik heb er alle vertrouwen in dat er alleen maar goeds onderweg is voor me. Alle vertrouwen!”

Een witte duif vloog over hen heen, een duif die kwam van de andere kant van de bergketen, vanuit de koets van de Koningin der Zwaarden. Met een briefje rond de poot gebonden, volgde de duif het aquaduct naar de Stad der Sterren.

Dat is echt geen slecht idee, dacht de Heks terwijl ze de witte duif voorbij zag vliegen.