Cover Het Magische Hert en de Dromen van de Dwaas

Het Magische Hert en de Dromen van de Dwaas.

Hoofdstuk 5. 

Is dat nu zo moeilijk?

Is dat nu zo moeilijk?

 

Ik ga op het groot feest aankondigen dat ik op zoek ga naar het Magische Hert, zei de Dwaas opnieuw en opnieuw tegen zichzelf. De Burgemeester was hem thuis komen ophalen om te begeleiden naar de festiviteiten. De Weversvrouw had zich aan hem vastgeklampt, het hele verhaal verteld van de heks en de maten, en bedreigde hem tot de Burgemeester beloofde een groot feest te geven voor de Prins en de Dwaas.

De Prins lag nog thuis op tafel in een diepe, diepe slaap ondanks alle zout in zijn wonden. De Dwaas had de knapzak die hij zonder twijfel van de Bard had gekregen, sinds die ochtend niet meer losgelaten. Hij vond het makkelijk om die rond de speer te binden van de Prins om mee rond te wandelen, zoals hij vele mensen al had zien doen.

“De Prins zal het zeker niet erg vinden dat ik dit even leen”, had de Dwaas gezegd vooraleer hij de knapzak rond de speer knoopte. Niemand in het huis van de leerlooier kon hem daarin tegenspreken sinds hij zo’n dikke vrienden leek te zijn met de bewusteloze Prins op tafel.

Vooraleer iedereen vertrok, hadden ze hem in een rood deken gewikkeld, op een kar gelegd en meegenomen naar het feest, zodat iedereen de stoere held toch konden bewonderen, zelfs al was hij niet wakker.

De Dwaas moest echter nog wachten. Pas wanneer de Burgemeester hem persoonlijk kwam halen, mocht hij samen met hem vertrekken naar het feest.

“Belangrijke volgorde”, had de Burgemeester heel duidelijk verteld aan Vader de leerlooier, “De volgorde is cruciaal. Ik ben een expert in volgordes. Vertrouw maar op mij. Het zal een geweldig feest zijn, in de juiste volgorde van de dingen die op elkaar moeten volgen zoals het hoort te gebeuren. Eerst moet het eerste gebeuren, dan het tweede, daarna het derde en wanneer de mensen dit alles hebben zien gebeuren, kan ik met jouw zoon - de held van de dag - en natuurlijk ook de Prins – die helaas niets zal kunnen zeggen – op het podium komen voor een geweldige toespraak die de mensen nog lang zullen koesteren en herinneren.”

Nadat de onbegrijpelijke prietpraat van de Burgemeester begrepen was door Moeder en Vader de leerlooier, beloofde hij ‘vele stukken van jouw oer- meetjeslandse leer’ te kopen. Vader schudde meteen daarop de hand van de Burgemeester.

Zo was het dat de Dwaas tegen zichzelf bleef zeggen dat hij zou aankondigen dat hij op zoek zou gaan naar het Magische Hert in het donkere woud die tot ver in de wijde wereld uitstrekte. Wat hij precies zou zeggen tot het hele dorp op dat podium wist hij niet en het gebrabbel van de Burgemeester onderweg hielp hem ook niet. De in trotse stoffen en zware kettingen geklede man bleef ondertussen maar spreken en spreken en grapjes maken die de Dwaas niet kon begrijpen.

Er was niets grappig aan de grapjes zelf, merkte de Dwaas verveeld op. De Burgemeester vond de grapjes alleen grappig omdat hij de mensen die hij ermee uitlachte zo grappig vond. Dit is iets wat de Dwaas evenzeer verveelde als het kaalplukken van een kip en het schillen van de appels voor het avondmaal van braadkip met appelmoes. Plots stond de Dwaas stil tot ergernis van de Burgemeester.

“Er is een pad”, zei de Dwaas plots, “Op het pad!”

En hij lachte zichzelf een breuk. Aan de rand van de aardeweg zat er inderdaad een dikke vette pad te blazen naar hen.

“Wat zeg je?” zei de Burgemeester van het dorp.

“Er is een pad, hier! Kijk!”, zei de Dwaas, “Een pad op het pad!”

“Oh, ja”, zei de Burgemeester koel, “Een pad… op het pad. Geweldig...”

De Dwaas knielde neer voor het pad om haar van dichtbij te zien.

“Pas op!” zei de Burgemeester, “Misschien is het een giftige pad en spuwt die gif in je gezicht.”

“Nee helemaal niet”, zei de Dwaas nog half schuddend van het lachen, “Ze wil alleen maar bubbels blazen, maar dat kan ze hier niet op het droge.”

Terwijl de Burgemeester protesteerde dat de Dwaas zijn handen vuil zou maken, nam hij het pad vast – die meteen dubbel zo hard begon te blazen – en legde haar in het beekje vlakbij. Het pad begon te proesten en te gorgelen en zodra ze een leuk plekje had gevonden zat het pad tevreden bubbels te blazen.

“Zie je”, zei de Dwaas, “Niet gevaarlijk.”

“Goed dan”, zei de Burgemeester. Hij was een man die niet geïnteresseerd was in echte dingen, alleen echte zaken. En een ding werd alleen maar een zaak wanneer er andere dingen van af hingen. Een ding dat geen zaak was, daar stond de Burgemeester al zo ver van af dat hij ze niet meer kon begrijpen. En dat was op zich al een heel triestige… zaak.

“We zijn bijna te laat”, zei de Burgemeester, “Ze verwachten ons nu op het podium. Je wilt toch niet het hele dorp laten wachten?”

De Dwaas stapte in gedachten verzonken verder met de ongeduldige Burgemeester, die was gestopt met het maken van grapjes over baronnen en graven waar niemand in het meetjesland ooit van had gehoord. Met zijn gedachten was hij nog bij het bubbels blazende pad.

“Waarom moet ik ineens zo denken aan de Heks?”, dacht hij in zichzelf.

Eindelijk aan de achterkant van het podium aangekomen, kon de Dwaas een trompettist horen trompetteren.

“Dat is het teken”, zei de Burgemeester terwijl hij een grote brede lach op zijn gezicht toverde, de Dwaas bij zijn hand greep en hem mee op het podium trok.

 Daar op het podium stonden Vader en Moeder de leerlooier trots in hun handen te klappen terwijl het hele dorp toekeek. De Burgemeester, zonder vrees voor alle ogen van de dorpelingen, nam ook de hand van de slapende Prins vast op de kar en stak triomfantelijk beide handen in de lucht. Hij sprak vele luide woorden en iedereen begon plots te juichen! Onverwacht maakte dit de Dwaas heel erg verlegen. Ineens was zijn hoofd werd volledig leeg. Geen enkel woord van wat hij wou vertellen kon hij zich herinneren. En wanneer hij voelde dat de Burgemeester zijn hand losliet, was het moment aangebroken dat hij moest spreken.

“Ik…” begon de Dwaas, “wou…”

Het dorp keek in een loodzware stilte toe. De Dwaas sloot zijn ogen en zocht in zijn hoofd in de woorden die waren weggelopen.

“Ik… wou de weversvrouw helpen…. En de Prins… heeft mij geholpen…”

Hier en daar klapte iemand kort in de handen, maar de Dwaas opende zijn ogen nog steeds niet.

“En we hebben de maten terug…”

Het hele dorp juichte samen en de trompettist begon te trompetteren, maar de Dwaas bleef verder spreken, alleen had niemand het nog door.

“En nu wil ik…” begon de Dwaas weer en het werd terug stil op het feestelijke dorpsplein, “Het Magische Hert…”

Hier en daar hoorde de Dwaas een kleine lach, terwijl de Burgemeester in een kleine paniek naar Moeder en Vader de leerlooier keek.

“We hebben de heks gevonden… Nu wil ik het Magische Hert vinden. Dat is het wat ik nog wou zeggen. Ik wil het Magische Hert opzoeken en vinden.”

Deze keer volgde er geen groot gejuich. Uiteraard niet, dacht de Burgemeester, dit hoorde niet tot de volgorde die hij had beslist voor de feestelijkheden. Hij nam daarom terug het woord en sprak over feesten en prijzen en medailles en gaf een medaille aan de slapende Prins en aan de Dwaas. En omdat hij de volgorde terug had hersteld, begonnen de dorpelingen terug te juichen en te dansen.

Terwijl er in alle vreugde van de zoete broodjes en de sappige kippenpootjes werd gegeten onder het feestvolk, kwam Vader de leerlooier naar de Dwaas. Hij legde zijn handen op de schouders van zijn zoon, die tevreden naar de medaille keek die hij om zijn nek had hangen.

“Zoon”, zei hij, “Je hebt dat goed gedaan! Maar is goed niet goed genoeg?

“Goed genoeg”, vroeg de Dwaas verward, “Wat bedoel je met goed genoeg? Wat doe ik nu verkeerd?”

Vader zuchtte en kneep met zijn sterke en verweerde handen in de schouders van zijn zoon om zijn woorden kracht bij te zetten.

“Eerst is de bard in het dorp en wilt alleen maar verhalen en liedjes horen en meegaan in het reizigersleven; nu is er een Prins en je wilt meteen de ridder gaan uithangen met alle soorten queesten en zoektochten!”

Moeder keek naar de vloerplanken van het podium. Ze wist dat haar zoon op andere gedachten proberen te brengen niet veel meer zou kunnen uithalen. Alleen had Vader het nog niet begrepen.

Vader zei: “Is het nu zo moeilijk voor je om gewoon de leerlooier te zijn die je al bént?”

En zo plots als de woorden een moment eerder nog volledig uit zijn hoofd waren verdwenen, zo snel kwamen de woorden nu rechtstreeks uit zijn hart naar de mond van de Dwaas.

“Ja!” zei hij, “Is het zo moeilijk voor jou om dat te geloven?!”