Cover Het Magische Hert en de Dromen van de Dwaas

De duivelse draak en de Val van de Keizer.

Hoofdstuk 1. 

De zeven kattengezanten.

De zeven kattengezanten

“Vind de Prinses en haar Ridder en keer niet terug vooraleer jullie hen in de boeien hebben geslagen!”

Met die woorden stuurde de Keizerlijke Raad een heel leger aan soldaten het bos in om de Dwaas en de Prinses terug op te sluiten in dezelfde kerker waar ze Keizer en de Keizerin gevangen hielden.

De Kattenkoning liep over de daken en de balkons in de schitterende Stad der Sterren en keek toe hoe de honderden soldaten klingelend en klangelend met hun nieuwe wapenuitrusting vertrokken richting het duistere bos in de hoop de elfenpoort te vinden. Onmiddellijk wist de kattenkoning wat hij moest doen: de kattengezanten uitsturen naar de zeven kattenbelforts om de kattenbellen te luiden.

Terug onder de grond, in zijn kattenkasteel, had de Kattenkoning zijn hof samengeroepen. Tussen de vele nobele katten waren er zeven katten die uit de menigte naar voren kwamen voor de troon van de Katten-koning en bogen neer.

“Generaties lang hebben we de traditie bijgehouden van de zeven kattengezanten in elk van de zeven grote kattensteden. Jullie, nobele kattengezanten, kwamen van jullie geboortestad met de taak om alleen terug te keren in geval van groot gevaar. Het spijt me te moeten aankondigen dat nu de tijd is gekomen! We moeten de kattenbellen in de kattenbelforts zo snel mogelijk luiden”, sprak de Kattenkoning.

Het kattenvolk luisterde met ingehouden adem naar de Kattenkoning en hoe het er in de mensenwereld aan toe ging: een Keizerlijke Raad zonder Keizer, het Keizerspaar in de kerker, een Prinses in verbanning met een Dwaas als ridder.

“Als de soldaten hun weg vinden naar de elfenpoort, dan is er het gevaar dat het Magische Hert de poort voorgoed sluit en alle magische wezens daar terugroept. Een leven zonder magie is net als een wereld zonder bloemen. Het is onze taak om deze kwetsbare schoonheid te beschermen!”

Alle katten juichten uit volle borst. De Koning ging verder met het uitsturen van de kattengezanten. Hij sprak de kattengezant aan die een rode pantalon en bretellen droeg:

“Open deze kleine schatkist, daarin zit de sleutel die de deur opent naar de kattenklok op de top van het kattenbelfort in de Stad der Bruggen – waar men onrecht en valsheden niet kan verdragen.”

En de kattengezant met de rode pantalon brak de zegel van de schatkist en nam er een ketting uit waar een grote sleutel aan vasthing. Hij boog en liep in alle haast weg.

Tegen de kattengezant met de oranje pantalon en bretellen zei de Kattenkoning:

“Open deze kleine schatkist, daarin zit de sleutel die de deur opent naar de kattenklok op de top van het kattenbelfort in de Stad der Lakens – waar men krachtig en machtig genoeg is om angst en twijfel te verbannen.”

En de kattengezant met de oranje pantalon brak ook voorzichtig de zegel van de schatkist, nam er de ketting uit met de grote sleutel en hing die om zijn nek. Hij boog en ging snel op weg.

Tegen de kattengezant met de goudgekleurde pantalon en bretellen zei de Kattenkoning:

“Open deze kleine schatkist, daarin zit de sleutel die de deur opent naar de kattenklok op de top van het kattenbelfort in de Fiere Bloemenstad – waar zowel hun zuurdesem als hun woorden gevoed zijn door het onzichtbare.”

En ook de kattengezant met de goudgekleurde pantalon brak voorzichtig de zegel van de schatkist, nam er de ketting uit met de grote sleutel en greep die stevig vast. Hij boog en liep snel door.

Tegen de kattengezant met de graskleurige pantalon en bretellen zei de Kattenkoning:

“Open deze kleine schatkist, daarin zit de sleutel die de deur opent naar de kattenklok op de top van het kattenbelfort in de Stad der Eikelaars – waar men hard werkt om uit te kunnen delen.”

En de kattengezant met de graskleurige pantalon brak ook voorzichtig de zegel van de schatkist, nam er de ketting uit met de grote sleutel en bond die vast aan zijn broek. Hij boog en spurtte de deur uit.

Tegen de kattengezant met de lichtblauwe pantalon en bretellen zei de Kattenkoning:

“Open deze kleine schatkist, daarin zit de sleutel die de deur opent naar de kattenklok op de top van het kattenbelfort in de Stad aan der Broeken– waar men van het meest heldere water drinkt en heldere dingen spreekt.”

En de kattengezant met de lichtblauwe pantalon brak de zegel van de schatkist, nam er de ketting uit waar de grote sleutel aan vast hing, boog en vertrok onmiddellijk naar zijn stad.

Tegen de kattengezant met de paarse pantalon en bretellen zei de Kattenkoning:

“Open deze kleine schatkist, daarin zit de sleutel die de deur opent naar de kattenklok op de top van het kattenbelfort in de Stad der Geliefden– waar men vasthoudt aan de waarheid en weerstaat aan verleidingen.”

En de kattengezant met de paarse pantalon brak ook de zegel van de schatkist, nam er de ketting uit met de grote sleutel en hing die plechtig om zijn nek. Hij boog voor de Kattenkoning en vertrok.

Tegen de laatste kattengezant, de kattengezant met de violetkleurige pantalon en bretellen zei de Katten-koning:

“Open deze kleine schatkist, daarin zit de sleutel die de deur opent naar de kattenklok op de top van het kattenbelfort in de Stad der Hazelaars – waar men vredig en harmonieus is, maar moet wakker geschud worden.”

En de kattengezant met de violette pantalon brak gehoorzaam de zegel van de schatkist, nam er de ketting uit met de grote sleutel en wikkelde die om zijn voorpoot. Hij boog en was de laatste om te vertrekken.

De reis van de kattengezanten was voor de een langer dan de andere, maar allen wisten ze dat ze op het middernachtsuur - wanneer de maan het hoogste in de hemel stond - de bellen moesten luiden. Op de toppen van elk van hun torens, staken ze de sleutels in de oude deuren die in geen honderden jaren waren geopend, en duwden ze krakend open.

Ondertussen kwamen alle katten in de Stad der Sterren samen uit de tunnels van de ondergrondse kattenstad om zich te verzamelen op alle daken, met hun oren gespitst.

Zo hoog waren de kattenbellen boven de grond dat de kattengezanten heel goed moesten opletten dat ze niet naar beneden zouden tuimelen vooraleer ze de belangrijkste taak van hun levens zouden volbrengen. De kattenbellen waren allemaal als een kat zo groot en versierd met oude kattentekens en -symbolen. De kattengezanten keken naar de maan en wanneer ze voelden dat het moment rijp was, sprongen ze met de touw goed aan hun poten vastgeklauwd naar beneden. Zodoende begonnen de kattenbellen te luiden met een geluid zo hoog en zo helder dat de mensen er bijna niet wakker van zouden worden, maar wel zodanig ver reikte dat het geluid zich moeiteloos over het hele keizerrijk verspreidde.

 Alle katten op de daken in de Stad der Sterren hoorden een voor een de kattenbellen luiden, een prachtig geluid samen, en begonnen spontaan mee te zingen. En in alle steden en dorpen gebeurde hetzelfde.

En wanneer de zevende kattenbel werd geluid, hoorden alle levende wezens dit zodanig dat ze wakker werden uit hun nachtelijke slaap. En uit de vier windrichtingen stak ineens een grote wind op die blies over alle bossen, alle bergen, alle rivieren, alle velden, alle heuvels, alle dorpen en alle steden.