Cover Het Magische Hert en de Dromen van de Dwaas

Het Magische Hert en de Dromen van de Dwaas.

Hoofdstuk 18. 

De onuitgesproken vervloeking.

De onuitgesproken vervloeking


“Het spijt mij”, zei de Dwaas.

“Wat kan er jou spijten?” vroeg de Heks.

De Dwaas zuchtte diep en wreef door zijn haar op zoek naar de juiste woorden.

Hij zei: “Het spijt me… dat ik de hele heksenjacht ben begonnen.”

De Heks werd echter niet kwaad.

“Was jij dat?”

“Ja”, zei de Dwaas, “In mijn dorp, daar wou ik de weversvrouw helpen. Zij dacht dat ik ook vervloekt was, enkel en alleen door zoveel te luisteren naar de Bard en te genieten van zijn verhalen over het Magische Hert. Mijn moeder verloor haar vriendinnen, mijn vader verloor zijn klanten. We kregen de slechtste stukken van de slager, we kregen de droogste broden van de bakker. Niemand sprak het uit, maar onuitgesproken was iedereen erover akkoord.”

“Dat heb ik gezien”, zo zei de Heks, “Het was toen dat je de jacht was gestart op mij, samen met jouw riddervriend.”

“Dat is zo”, zei de Dwaas, “Ik deed het om de weversvrouw te helpen. Ik deed het om mijn moeder te helpen.”

“Uiteindelijk deed je het om jezelf te helpen”, zei de Heks, “Dat kan je niet ontkennen.”

“Dat is zo”, zei de Dwaas opnieuw, “Ik wou herstellen wat ik had kapot gemaakt, zonder te weten dat ik iets kapot had gemaakt.”

“En wat denk jij dat jij kapot hebt gemaakt misschien?” vroeg de Heks schertsend, “Jij zou een verschrikkelijk slechte Heks zijn. Jij snapt niets van vervloekingen! Jij doet alsof jij jouw familie zelf hebt vervloekt, alsof jij jezelf hebt vervloekt! Wat een Dwaas ben je. Je bent de naam dubbel en dik waard.”

 “Door wat ik gedaan heb, zijn ze vervloekt.”

“Jij hebt niets gedaan, Dwaas”, riep de Heks, “Een vloek is iets dat je doet. Jezelf zijn is niet iets wat je moet doen.”

De Dwaas dacht wel dat hij het begreep, maar hij moest het even laten inzinken. Al die tijd dacht hij dat hij iets goed te maken had bij zijn dorpsgenoten, die hem vermeden en uitlachten sinds hij de nacht had gespendeerd met de Bard en sprak over zijn ontmoeting met het Magische Hert.

“Jij wilt in een goed blaadje gaan staan bij de mensen die je vervloeken? Veel succes daarmee. Dat is een regelrechte uitnodiging om opnieuw en opnieuw vervloekt te worden bij elke stap die je zet.”

“Het spijt me”, zei de Dwaas, “Het heeft mij niets opgebracht, het heeft jou alleen ellende bezorgd. Ik-”

Maar de Heks onderbrak hem onmiddellijk.

“Hier is de allereerste les van vervloekingen: herken de vervloeking. Tweede les: herken de vervloekers. Derde les: laat jezelf niet meer vervloeken.”

“Zeg, waar kan ik al die lessen gaan volgen?” vroeg de Zwarte Vos ondertussen.

“Ze staan allemaal in de boeken”, antwoordde de Heks, “In mijn heksentoren.”  

De Zwarte Vos dacht na: “Staat er daar een toverspreuk in waarmee ik een mens kan worden?”

“Ben je daar weer met je wens om een mens te worden?” vroeg de Heks, “Kan je gewoon niet wachten tot een volgend leven?”

“Kan ik in een volgend leven een mens worden?” riep de Zwarte Vos terwijl hij van blijdschap op en neer sprong, “Dat is geweldig!”

De heks dacht even na en zei toen: “Als je wilt, mag je gerust oefenen wat het is om mens te zijn in mijn toren. Je mag het hele ding hebben van mij.”

De ogen van de vos glinsterden ineens.

“Een hele mensentoren, voor mij alleen?”

“Helemaal alleen voor jou!” zei de Heks en ze knipte in haar vingers, “Als je het kan vinden!”

“En waar is jouw heksentoren?” vroeg de Zwarte Vos, die stond de trappelen van ongeduld, “Waar staat die?”

“De toren is onvindbaar voor zij die het zoeken en onzoekbaar voor zij die het vinden.”

De kleine dwerg, die de hele tijd aan het water van de poel stond en stokstijf in het water had gekeken zonder – zo leek het wel –zijn ogen te knipperen zei:

“Ik zal je helpen, Vos. Ik zal je helpen de toren te vinden.”

De Heks keek de dwerg vragend aan.

“Ga je me verlaten?”

“Nee, dat niet”, zei de dwerg die nog steeds fronsend naar de reflectie in de poel keek, “Ik ga het voor je… bewaken.”

“Dat is goed”, zei de Heks, “Als jij dat wil. Ga gerust mee met de Vos.”

De dwerg keek eindelijk op van de poel en hij probeerde te glimlachen.

“Dankjewel”, zei hij, “Voor alles!”

Hij gaf een knuffel aan de Heks, de eerste knuffel die de Heks ooit had gekregen en ging bij de ongeduldige Zwarte Vos staan. Ze zwaaiden nog een laatste keer en vertrokken op zoek naar de heksentoren.

“Wat een raar gevoel is dit”, zei de Heks tegen haarzelf, “Ik vind het ergens… erg dat ze weggaan.”

“Dat is omdat je ze gaat missen”, zei de Dwaas.

Hij ging op de rotsen zitten op de rand van de poel. In zijn reflectie zag hij opnieuw de oneindigheid, de regenboog, vrij en blij en onbezorgd.

“Zie jij dat ook?” vroeg de Dwaas, “Die plek waar we waren, toen ik jou had aangeraakt. Toen ik die enorme hoofdpijn kreeg omdat jij onder vuur stond. Die plek, die regenboog.”

De Heks kwam dichter bij de poel.

“Wil jij ook niet weten wat er achter het sleutelgat is?” vroeg de Dwaas.

“Ik…” aarzelde de Heks.

Ze keek in de poel en zag haar echte gezicht, zonder rimpels, zonder zweren en pukkels, zonder bochel, zonder droog en grijs haar. Haar jonge gezicht, zoals ze zou geweest zijn als ze niet vervloekt was geweest jaar, na jaar, na jaar, na jaar.

“Dat is hoe ik jou heb gezien”, zei de Dwaas, “Zoals je was. Dat was het moment dat ik wist dat ik je moest helpen, dat we verbonden waren. Waarom weet ik niet.”

De Heks kon haar ogen niet geloven. Zo verrast was ze door haar spiegelbeeld, dat er tranen over haar gezicht liepen zonder dat ze het merkte.

“Mag ik jouw hand vastpakken?” vroeg de Dwaas.

“Neen!” riep de Heks alsof ze terug wakker werd uit een droom, “Raak mij niet aan! Ik weet niet wat voor vervloeking dit is. Ik weet niet wat er gebeurt!”

“Ik ook niet”, zei de Dwaas, “Maar ik vertrouw het wel.”

De Dwaas wist niet meteen wat hij aan het doen was, of waarom hij het aan het doen was, maar hij ging in de ondiepe poel staan en stak zijn hand uit naar de Heks.

“Wat als ik krijg wat ik verdien als ik in dit water stap?” zo vroeg ze.

“Dan moet je zeker niet bang zijn, want ik denk dat je vele schatten zal ontvangen.”

“Maar wanneer ik uit de toren was ontsnapt, heb ik zoveel slechte dingen gedaan.”

“En toch verdien je nog steeds goeie dingen”, zei de Dwaas, “Ik wil het je tonen. Ik vertrouw erin. Het is niet zoals de vorige keer. Nu zijn we niet aan het vechten. We zijn in alle rust, in alle vertrouwen, in de meest heldere poel van water die ik ooit heb gezien. Als we het opnieuw willen zien, dan is dit denk ik de beste plek om het te ontdekken.”

De Heks keek nog eens naar haar spiegelbeeld. En even voelde ze de stekende woorden alsof ze gesproken werden in de gemene stem van de tovenares, die haar steeds oud en lelijk en nutteloos en zwak noemde. Het was alsof ze een moment haar hoorde zeggen dat ze zo ijdel was om mooi te willen zijn. Hoe ijdel, hoe zelfingenomen, om mooi te willen zijn. Mooi willen zijn? Hoe plat en hoe laag. Jezelf mooi vinden, hoe verkeerd, hoe erg voor de anderen.

Maar daar gaat het niet om, besefte de Heks in haarzelf, het gaat niet om mooier zijn dan iemand anders. Het gaat erom dat ik mezelf mag zijn en dat mooi mag vinden. Ze keek nog eens naar haar spiegelbeeld en genoot van wat ze zag. En omdat ze genoot van wat ze zag, kon ze proeven van wat het was om zomaar te genieten vàn het leven, voor het eerst ìn haar leven.

Ze bracht haar handen samen als een kom en nam wat van het water. Terwijl ze dronk begonnen de maanstralen naar haar toe te buigen en als een deken rond haar te wikkelen, traag en voorzichtig tot ze volledig bedekt was in het zilveren licht. Ze ging rechtstaan en het licht droop van haar af als heet kaarsvet en onthulde dat de vloek verbroken was.

“Je bent prachtig”, zei de Dwaas met een mond vol tanden, “Je bent echt prachtig!”

De Heks wist niet wat ze daarop moest zeggen, dat was haar nooit overkomen dat iemand zoiets zei. Ondertussen stak de Dwaas nogmaals zijn hand uit.

“Ben je er klaar voor?” vroeg hij.

De Heks glimlachte en in haar nieuwe lichaam dat ze niet langer meesleepte, maar elke beweging die ze maakte sierde en versterkte stapte ze door het water naar hem toe en nam zijn uitgestoken hand vast.