Cover Het Magische Hert en de Dromen van de Dwaas

Het Magische Hert en de Dromen van de Dwaas.

Hoofdstuk 19. 

Dit kan toch niet de bedoeling zijn?

Dit kan toch niet de bedoeling zijn?


Iets langer dan twintig jaar eerder liep het Magische Hert op een zonnige dag door zijn bos. Hij bewaakte de elfenpoort, de dunne sluier die hij had gemaakt om de mensenwereld en de elfenwereld uit elkaar te houden zodat ze beschermd bleven van het zotte geweld van de mensen. Maar nu was het zo dat op die uitgerekende dag, hij voelde dat er een duw werd gegeven aan de elfenpoort. Heel zacht, niet te hard, maar wel genoeg om een verschil te maken.

Zo was het dat het Magische Hert ging kijken waar dit vandaan kwam. Aan de rand van het bos, dicht bij de mensenwereld waar hij nooit kwam, zag hij een klein kind spelen met kikkers en padden tussen de grassprieten, de vlinders en motten in de wind; tussen konijnen die wegsprongen in hun hollen onder de grond en steeds verder tot ze op een gegeven moment oog in oog stonden. Het kind zag hem, en hij zag het kind. Voor dit kind was het alsof de sluier niet bestond.

Hoe geweldig is dit kind waarvoor de sluier niet eens lijkt te bestaan, dacht het Magische Hert terwijl ze elkaar aanstaarden. Het is bijna alsof het kind uit de elfenwereld zelf komt.

Op dat moment trok Vader de leerlooier het kind terug weg van het bos, zonder te willen luisteren naar de sprookjesverhalen van het kind. Hij maakte er snel werk van om het kind te leren hoe een brave jongen te zijn.

“Dit kind veroorzaakte de rimpelingen in de sluier”, zei het Magische Hert tegen de Ziener, die hij ’s nachts wanneer niemand nog wakker was had meegenomen naar het dorp waar het kind lag. Ze keken door het raam naar binnen waar het sliep, “Maar hoe langer hoe meer zakt het kind weg in dit zotte geweld van de mensen waarin ze iets moeten zijn dat alleen iemand anders kan aanvullen, zodat ze elkaar nodig moeten hebben en niet meer genoeg zijn in zichzelf.”

“Het kind”, zo zei de Ziener, “Is de volledigheid aan het verliezen, zodat het de lessen kan trekken uit het spel van de onvolledigheid dat ze hier allemaal spelen.”

“Dat zie ik duidelijk”, zei het Magische Hert.

“Maar het verschil is dat dit kind begrijpt zonder te begrijpen dat dit onbegrijpelijk is.”

Het Magische Hert schudde met zijn gewei en zei:

“Dit kan toch niet langer de bedoeling zijn?”

De Ziener keek het Magischer Hert triest aan en zei: “Ze hebben het zo gewild.”

Het Magische Hert keek naar het kind waarmee hij niet zo lang geleden oog in oog mee stond, maar stilaan de kracht verloor om hem ooit nog terug te zien. Ze zag dat zijn hart aan het breken was voor dit kind.

“Ik denk ook dat alle lessen uit dit spel getrokken zijn. Alleen ben ik bang dat de mensen te veel van dat spel genieten om ooit nog terug te keren naar de elfenwereld. Ik weet dat dat jouw grootste wens is, maar het is een jammere zaak”, zei de Ziener.

“Nee”, zei het Magische Hert, “Dit kan ik niet toelaten.”

“Wil je je mengen in mensenzaken?” zei de Ziener, “Zoals de slang?”

“Ik heb tijdperken en tijdperken gewacht. Ik heb koninkrijken en keizerrijken zien komen en gaan. Maar dit was het eerste kind dat ik heb gezien dat de sluier kon doorbreken door simpelweg te zijn wie het was!”

De Ziener schudde haar hoofd.

“De waarheid is dat ze allemaal worden geboren in volledigheid, net zoals in de elfenwereld. Er is maar één wereld, Hert, zelfs al bescherm je de ene van de andere”, zei ze, “Alleen is het zo dat er maar weinig genoeg afdwalen van de zotheid om door de sluier te piepen.”

“Maar waar gaat dit hele spelletje naartoe?” vroeg het Hert, “Steeds meer bos komt in gevaar voor steeds meer modder en steen en miserabele mensen.”

“Ik weet wat je wilt zeggen, maar ik kan me niet mengen met de mensenwereld. Alleen als ze zelf beslissen om hun volledigheid terug te vinden kunnen ze terugkomen naar onze wereld. Als wij het doen voor hen, nemen ze hun zotte geweld mee naar ons.”

“Het zij zo” zei het Magische Hert, “Zij moeten beslissen, maar dat wilt niet zeggen dat ik niet het deel dat dit kind aan het verliezen is, ook zomaar verloren laat gaan.”

“Wat ga je doen?” vroeg de Ziener.

Het Magische Hert nam wat er nog bestond van het ongedwongen en speelse deel van de volledigheid van het kind en trok het in zijn magische gewei dat gloeide in met een gouden licht.

“Wat ben je aan het doen?” riep de Ziener, “Dat deel heeft een lichaam nodig.”

“Zeg mij waar dit naartoe kan gaan”, zei het Magische Hert, “En ik breng het erheen. Jij kent de mensenwereld goed!”

De Ziener, in een vreselijke paniek, sloot haar ogen om te kijken in de mensenwereld waar dit deel van de volledigheid van het kind naartoe kon gaan.

“Dit kind is een brave jongen aan het worden in het verste deel van het mensenrijk. Daarom moet dit deel van het kind leven in het midden van het mensenrijk. In een paleis. Daar bevalt de Keizerin. Daar moet je heen.”

Het Magische Hert sprong met het speelse en ongedwongen deel van het kind weg van het dorp, over alle velden en weiden, over alle wegen en straten, over alle steden en bergen tot hij bij de slapende Keizer en Keizerin terecht kwam.

“Hier”, zei de Ziener, “Breng het hier.”

Het Magische Hert legde het deel van de volledigheid van het kind in de ongeboren prinses.

“Ik kan niet geloven dat we dit gedaan hebben”, zei de Ziener, “We zouden ons nooit mengen met mensenzaken.”

“De keuze is nog steeds van hen”, zei het Magische Hert, “Maar ik heb er alle vertrouwen in. Zij zullen zichzelf in elkaar herkennen, zoals wij in de elfenwereld dat met elkaar doen.”

De Ziener pinkte een traan weg: “Maar het zal niet makkelijk zijn.”

“Waarom?” vroeg het Magische Hert.

“Ik moest een leven vinden voor dit deel van het kind, dat hen terug volledig zou kunnen maken wanneer ze elkaar terugvinden”, zei ze, “Omdat van het kind in het dorp een brave jongen gemaakt wordt, kan het daarom niet anders dan dat dit kind… het leven van een stout meisje moet krijgen.”

“Ze zullen elkaar terugvinden”, probeerde het Magische Hert de Ziener gerust te stellen, “Dat beloof ik.”

“Ik zie geen makkelijk leven voor hen”, zei de Ziener, “Zeker en vast niet. Altijd zullen ze het gevoel hebben dat er iets mist zonder te weten wat.”

“Ze verdienen hun volledigheid, dat is hun geboorterecht”, zei het Magische Hert, “Het zal moeilijk zijn, maar het zal het waard geweest zijn.”

“Ik hoop het”, zei de Ziener.

Ze keken naar de rustig slapende Keizer en Keizerin in hun luxueus paleis, zo ver van de natuur en van de dorpen.

“Wat zal er gebeuren als ze elkaar terugvinden en eindelijk doorbreken tot de elfenwereld?”

“Ik kan niet kan wachten om te weten te komen”, zei het Magische Hert.

Op dat moment kwam de Zwarte Ruiter. Hij keek toe en zag wat ze gedaan hadden. Met zijn diepe stem zei hij: “Jullie weten hoe fragiel mensenlevens zijn. Ze verwikkelen zo graag alles met elkaar. Verander één klein ding en je geeft me veel werk.”

“Het is alleen maar omdat ze het zo ingewikkeld gemaakt hebben in de mensenwereld, dat een kleine verandering zoveel losmaakt”, zei het Magische Hert.

***

Zo was het dat de Dwaas en de Heks elkaars hand terug loslieten en het verblindende licht dat zich rond hen had verspreid, zonk terug weg in het maanlicht.

“En ik ben benieuwd wat de kleine verandering allemaal gaat losmaken”, zei het Magische Hert tot de twee, die achterovervielen in het water en zagen hoe de waterval gebroken werd door het gigantische gewei van het Magische Hert dat zijn kop in de kleine grot binnen stak.

Heel even keek het Magische Hert naar hen, vooraleer hij zijn kop weer terugtrok en het watergordijn terug verder stroomde als voorheen. De prille ochtendzon brak ondertussen door de wolken.