Cover Het Magische Hert en de Dromen van de Dwaas

Het Magische Hert en de Dromen van de Dwaas.

Hoofdstuk 23. 

Voor de ene mooi is voor de ander lelijk.

Voor de ene mooi is voor de ander lelijk


Het bal was eindelijk aangebroken en overal rondom het paleis stonden muzikanten te dansen in de straten en sprongen acrobaten heen en weer. Hier en daar stonden podia met theaterspellen en kluchten. Overal in de straten liep het zwart van het volk, zodanig druk was het feestgedruis in de Stad der Sterren.

En ook in het paleis was ondertussen het feest losgebarsten. In het midden van de goed gevulde balzaal dirigeerde de maestro zwetend vier orkesten tegelijkertijd, een voor elke hoek van de balzaal. De gasten werden een voor een aangekondigd terwijl ze de balzaal binnen kwamen: de Graaf en Gravin van de Fiere Bloemenstand, de Koning en Koningin der Bekers, Baron en Barones van de Stad der Bruggen, de Koning en Koningin der Munten en hun zoon de Prins der Munten, de Markies en Markiezin van de Stad der Broeken, de Koning en Koningin der Speren, de barones-weduwe van de Stad der Lakens, De Koning en Koningin der Zwaarden, … Het leek erop dat bijna iedereen de drukke balzaal al was binnengekomen behalve de Keizer en Keizerin zelf.

Wat niemand echter had verwacht, was dat de Ridder der Speren, de Prins, met een zak over zijn hoofd op hetzelfde moment buiten de paleismuren door de straten werd begeleid door de twee onhandige bewakers.

In de balzaal kreeg de maestro ineens het teken en liet hij de muziek stilvallen. De dansende hofdames en -heren keken om. Dit was het moment waar ze allen hadden op gewacht.

Daar stonden de Keizer en de Keizerin eindelijk. Schitterend zagen ze eruit in hun overdaad aan juwelen die dropen van zorgvuldig afgewerkte edelstenen en diamanten. Hun kleren waren van de fijnste kwaliteit met de meest sierlijke afwerking en diepe kleuren zoals nog nooit iemand had gezien. Een man met een zeer luide stem kondigde hen aan en terwijl iedereen in stilte een buiging nam, doorkruisten de Keizer en Keizerin de drukke balzaal en namen rustig en tevreden plaats op de troon.

Wanneer ze terug neerzaten hief de maestro zijn dirigeerstok terug op en liet de muzikanten terug volop spelen in de maat van één, twee, drie, vier. En in het midden van de dansvloer gingen ineens onder goedkeurend oog van het Keizerspaar alle mannen in een rij staan; en tegenover hen gingen alle jonkvrouwen in een rij staan. De hofdames en -heren bogen eerst netjes naar elkaar. De mannen strekten hun handen voorzichtig uit, en de vrouwen gaven hun linkerhand.

Met hun rechtervoet eerst begonnen de mannen en de vrouwen tegelijk te dansen met hele kleine stapjes. Het ging van links, rechts, links, rechts en daarna klakten ze met de hielen van hun linkervoet drie keren. Hun klederdracht was zodanig magnifiek dat de balzaal een werveling werd van kleuren, glinsteringen en gouden kettingen.

Nu was het zo dat twee stadswachters ook waren binnengekomen, op zoek naar de Koning en Koningin der Speren. In hun zware harnassen botsten ze tegen de elegante dansers. Dit had de Keizer, die het hele feest tot in de kleinste details in de gaten hield vanop zijn troon, onmiddellijk gezien. Hij zette zijn glas wijn onmiddellijk neer en vroeg een lakei waarom er zomaar stadswachters binnenkomen in de balzaal zonder zijn toestemming. Hij beval zijn lakeien om de stadswachters tot bij hem te brengen.

Hij was met de Koning der Zwaarden aan het spreken terwijl hij toekeek hoe de lakeien de onhandige bewakers weghaalden van de dansvloer.

“Weet je dat ik zo waardeer aan het Koninkrijk der Zwaarden”, zei de Keizer.

“De… zwaarden?” vroeg hij lachend.

“Dat is zeker!” zo zei de Keizer, “Maar vooral dat jullie het moeilijkste koninkrijk waren om in te nemen. Het heeft een harde en moeilijke strijd gekost.”

“Dat was zeker en vast een hele harde en lange strijd”, zei de koning nu ineens serieus bij de gedachte aan de oorlogstijden, “Wij hadden de meest doordachte strategie, jullie de meeste manschappen.”

“We hebben beide geleerd uit die strijd”, zei de Keizer, “En we zijn er beide sterker uit gekomen.”

“We hebben wat het beste aan onszelf met elkaar gedeeld”, zei de koning en hief zijn beker om te klinken.

“Op de Keizer”, zei de koning.

“Op de Koning”, zei de Keizer.

“Op wij allen”, zeiden ze samen.

Op dat moment gooiden de lakeien de twee onhandige bewakers voor de troon. Schuddend en bevend vielen ze op hun knieën, bang dat ze weer iets verkeerd gedaan hadden. De ogen van de Keizer en van de Koning der Zwaarden waren erg indrukwekkend.

De Keizer zei: “Waar zijn jullie uitnodigingen?”

“Duizend excuses, majesteit”, zeiden ze, “We hebben er geen.”

“Het is jullie werk om het feest te bewaken, niet om het feest binnen te dringen”, sprak de Keizer streng, “Ik zou jullie meteen in de kerkers moeten gooien voor de rest van jullie levens.”

De ene bewaker sprak tot de Keizer: “Het spijt ons ten zeerste, majesteit, maar we zoeken zeer dringend de Koning en de Koningin der Speren.”

“En jij spreekt de Keizer zomaar aan zonder dat hij jou heeft aangesproken?” zei de Koning der Zwaarden.

“En wat voor zaken heeft een simpele stadswachter als jij met mijn goede raadgever, de Koning der Speren?” zei de Keizer.

De andere stadswachter stotterde en brabbelde van de zenuwen en kon nauwelijks iets verstaanbaar zeggen. Ondertussen dacht hij in zichzelf dat de officier hem deze keer zeker ging laten executeren.

“Wat zeg je, stadswachter?” zei de Koning der Zwaarden, “Spreek duidelijk!”

“De heks!” riep de bewaker ineens uit.

De Keizer sprong razendsnel op uit zijn troon en greep de kraag van de onhandige bewaker razendsnel vast. De Koning der Zwaarden, die ook een flits van hete paniek over zijn hele lichaam voelde kriebelen bij die woorden, ging bij de Keizer staan en legde zijn hand op zijn schouder.

“Spreek die naam niet uit waar de Keizerin jou kan horen.”

De Keizer zijn ogen gingen snel naar de dansvloer, waar hij de Keizerin tot zijn opluchting zorgeloos zag dansen tussen de baronnen en markiezen.

“Duizend excuses, majesteit!”, brabbelde de ene onhandige bewaker, “Maar we hebben een gevangene meegebracht die zegt dat hij de Ridder der Speren is. Hij zou de Heks hebben gezien onderweg naar het bal! Maar de Poortwachter van de Blauwe Poort zegt dat hij misschien een magiër is en dat het gevaarlijk is om hem zomaar te geloven. Daarom hebben we een zak over zijn hoofd getrokken.”

“En waarom hebben jullie dat gedaan?” vroeg de Koning der Zwaarden.

De bewaker die de Keizer nog bij de kraag had, piepte: “Omdat hij zegt dat de Koning en Koningin alleen maar zijn stem hoeven te horen om te weten dat hij het echt is, de Ridder der Speren.”

“Ik ken de Ridder der Speren”, zei de Keizer en keek naar de Ridder met de juten zak over zijn hoofd, “Maar alleen het oog van een moeder kan het onderscheid zien tussen een magiër en haar echte zoon.”

“Zo dachten wij ook”, zeiden de onhandige bewakers.

De Keizer keek de Koning der Zwaarden even aan die wijselijk naar hem knikte, en zei:

“Breng hem naar de zijkamer van de balzaal en wacht daar op mij.”


***


De Keizerin, die volop genoot van haar feest, kreeg de hele avond eindeloos veel complimenten voor haar fantastische klederdracht. Maar alle ogen in de balzaal gingen naar de Gravin en haar verbijsterende klederdracht.

“Dat kan niemand toch mooi noemen?” zo zei de Koningin der Munten.

“Wat is schoonheid en wat is ijdelheid?” zei de Keizerin daarop. Iedereen was onmiddellijk aan haar lippen gekluisterd.

“Neem woorden”, zei ze, “Wat zou je zeggen maakt een uitspraak mooi?”

“Dat het goed klinkt bij het gesprek, dat het past bij het publiek, dat het past bij de taal”, zei de Koningin der Zwaarden, de enige die haar gedachten durfde te vertellen op zo’n publieke gebeurtenis.

“Exact!” zei de Keizerin, “En het is net hetzelfde met schoonheid.”

“Past het bij de gebeurtenis, past het bij het publiek, past het bij wat het oog al dan niet streelt?”

“Wel, de Gravin streelt niet zozeer mijn oog als ze het wel pijnigt. Als ik wist dat zulke kleren succes zouden hebben op het bal, dan had ik mijn nar meegenomen.”

Iedereen schoot in de lach bij het horen van de gemene woorden uit de mond van de Koningin der Munten, behalve de Koningin der Speren, nog steeds volledig in het zwart gekleed.

Met een serieuze uitdrukking op haar gezicht zei: “Een uitspraak kan totaal ongepast zijn. Een klederdracht ook. Vaak weten de mensen niet beter. Daar kunnen ze niet altijd aan doen.”

“Dat klopt helemaal”, zei de Keizerin.

“Iedereen heeft een eigen persoonlijkheid, een eigen leven en manier van dingen zien”, zei de Koningin der Zwaarden daarop, “Iedereen heeft dus een eigen manier van schoonheid ervaren.”

“Zoals het ook hoort!” zei de Koningin der Bekers, “Wat voor de ene mooi is, is vaak voor de ander lelijk.”

“Zo is het”, zei de Keizerin.

“Maar elegantie, dat is iets wat men in elke taal begrijpt”, zo zei de Koningin der Munten, “Het is het kunnen balanceren tussen wat gepast is en wat niet gepast is. Volledig uzelf zijn, gepast voor de situatie, dit is waar elegantie voor staat. En ik denk niet dat de Gravin volledig haarzelf is in wat ze draagt. Ze hoopt vooral iemand anders te zijn dan wie ze is.”

“En wat is het tegengestelde daarvan dan?” vroeg de Koningin der Speren, opnieuw de enige koningin die niet aan het lachen was.

“Van wat?”

“Van wat je elegantie noemt”, zei de Koningin der Speren met een strak gezicht.

“Het tegengestelde? Wanneer iemand helemaal zichzelf is, maar ongepast voor de situatie en geen rekening houdt met anderen, dat is wat we noemen brutaal.”

“En iemand die nooit zichzelf is en altijd ongepast spreekt?” vroeg de Koningin der Speren.

“Dat noemen we een raadsman”, plaagde de Keizerin waarbij iedereen - ook de sombere Koningin der Speren - onmiddellijk in de lach schoot.

Op dat moment kwam de Keizer de balzaal terug binnenkwam om de Koningin der Speren te halen.

 “Mag ik de Koningin der Speren even lenen?”

De Keizerin en de Koninginnen verbaasden zich erin dat hij de meest norse onder hen zou vragen om te dansen. Ook de Koningin der Speren zelf was verbaasd, maar weigeren kon ze niet doen.

 “Maar natuurlijk”, zei ze met de verplichte glimlach.

De vrouwen juichten en applaudisseerden terwijl ze naar de dansvloer afzakten.

“Ik wil zijne majesteit zeker en vast niet beledigen”, zei de Koningin nadat de Keizer teken had gegeven aan de maestro voor een ander stuk muziek, “Maar ik ben niet in een goede stemming om uitgebreid te dansen. Ik hoop dat ik het goed genoeg doe als danspartner.”

“Dan zal deze dans U zeker goed doen, mevrouw”, zei de Keizer, “U heeft mijn erewoord.”

De zwaarmoedige Koningin der Speren moest voor het eerst in lange tijd oprecht glimlachen en nam zijn hand. De dans ging van start en het duurde niet lang vooraleer ze in grote cirkels door de balzaal draaiden rond elkaar.

“Ik heb goed nieuws voor U, mevrouw”, zei de Keizer.

“Wat voor nieuws?”

“Ik heb een van uw zoons gevonden.”

“Wat? Echt?” zei de Koningin der Speren.

“Of eerder, we denken dat hij het is”, zei de Keizer, “We hebben U nodig om te bewijzen dat het werkelijk de Ridder der Speren is.”

“Natuurlijk kan een moeder haar eigen kind altijd herkennen zonder fout”, zei de Koningin, “Maar gezien hij langer dan een jaar hier aan het keizerlijk hof heeft gewoond, had ik gedacht dat U hem ook zou herkennen.”

“Dat zou ik zeker en vast gekund hebben, als ik zijn gezicht kon zien”, zei de Keizer, die onverstoord verder danste.

“Hoe bedoel je?” zei de Keizerin geschokt, “Hoe kan het dat je zijn gezicht niet kan zien? Wat is er aan de hand?”

“U moet hem door middel van zijn stem weten te herkennen, want hij draagt een juten zak over zijn hoofd.”

“Een juten zak?”

De Koningin der Speren had meer en meer moeite om te dansen na dit onverwacht verhaal van de Keizer, ware het niet dat de Keizer de dans met kracht leidde.

“Het is zo: hij is ofwel uw zoon, ofwel een magiër die probeert binnen te dringen in het paleis.”

De koningin wist even niet wat te zeggen en ze zwiepten en zwierden over de dansvloer alsof er niets aan de hand was. Uiteindelijk zei ze:

“En waar is hij nu?”

“In het paleis, hier in een zijkamer.”

“Een magiër…”, mompelde de Keizerin, “Goed. Breng mij naar hem!”

Maar de Keizer liet haar niet los.

“We moeten al dansend gaan, gezien ik de Keizerin niet wil verontrusten met verhalen over de heks.”

“Wie spreekt over een heks?”

“De man die beweert uw zoon te zijn.”

De Koningin der Speren ademde diep in en uit en zei: “Ik heb maar één woord nodig om mijn zoon te herkennen aan zijn stem.”

“En welk woord is dat?”

“Laat mij leiden en dan zal je het meteen horen”, zei de Koningin en ze zwierden samen verder doorheen het dansende volk.

In de zijkamer stormde de Koningin zo snel als haar jurk het toeliet naar de Prins met de zak over zijn hoofd, terwijl ze alle bewaker opzij duwde. Iedereen boog diep voor haar en de Keizer, die meer lakeien liet komen.

De Koningin hief haar sluier op, ging voorzichtig dichter bij de ridder met de zak over zijn hoofd staan, knielde neer en zei: “Kind…”

De Prins bewoog zijn hoofd opgelucht naar haar toe.

“Moeder!”

En ze vielen elkaar in de armen.

“Trek die zak onmiddellijk van zijn hoofd, imbecielen!” riep de Keizer furieus. De onhandige bewakers vielen bijna over elkaar bij het bulderende bevel.

Moeder en zoon keken elkaar in de ogen, blij om elkaar terug te zien na lange, lange tijd.

“Zoon!”, zei ze, “Waar was je al die tijd?”

“Ik was op zoek naar broer, moeder, heb je mijn duiven niet gekregen?”

“Jawel”, zei de koningin, “Maar er stond alleen in dat je nog leefde op het moment dat je de duif uitstuurde. Ik wist pas bij de volgende duif dat je nog leefde.”

“Het spijt me, moeder”, zei de Prins, “Ik heb hem niet kunnen vinden.”

“Ik heb jullie zo gemist”, zei de koningin.

“Ik jullie ook”, zei de Prins en hij omhelsde de koningin diep. Het was een warm moment. Maar zodra hij ze losliet werd hij terug serieus.

“Moeder, waarom ben je in het zwart gekleed?”

“Ik…”, probeerde de Keizerin, maar ze kreeg de krop in de keel. De Keizer kwam erbij en legde zijn hand op haar schouder. De Ridder, bij het zien van de Keizer, ging rechtstaan en boog diep voor hem.

“Zoon”, zei de koningin, “Jouw broer is nooit meer naar huis teruggekeerd. Maar zijn speer wel…”

“Maar… hoe?” vroeg de Ridder, “Waar is zijn speer gevonden?”

“Een toren diep in het bos. Een onvindbare toren, want zodra we er een zoekpartij naartoe hadden gestuurd om het terug te vinden, was het terug verdwenen. Een jager had de speer per ongeluk langs een tuin vol pompoenen gevonden.”

De Ridder dacht terug aan wat de Heks in de huifkar had getekend voor hem, toen ze hem vroeg het mondsnoer los te maken: een wapenschild en een grafzerk met een pompoen.

“De heks!”, riep hij en greep de Keizer vast, “De heks is onderweg!”