Cover Het Magische Hert en de Dromen van de Dwaas

De duivelse draak en de Val van de Keizer.

Hoofdstuk 4. 

Onverwacht bezoek.

Onverwacht bezoek

De Zwarte Vos wist dat hij iets verkeerd had gedaan toen die ene soldaat hem had achtervolgd. Dagenlang bleef hij de hele zaak overpeinzen. Vreemd, dacht hij in zichzelf opnieuw en opnieuw, de soldaat was hem helemaal naar de toren gevolgd maar had niet eens geprobeerd om de toren binnen te breken.

Daarom besloot de Zwarte Vos om voortaan veilig binnen te blijven met de Dwerg, die hem destijds was gevolgd toen de Prinses de weg had getoond naar de toren. Het was terug nacht en de maan scheen fel en helder op de toren neer.

Zoals altijd was de Dwerg bij kaarslicht gebogen over een aantal boeken.

“Wat heb je geleerd?” vroeg de Vos uit verveling.

“Zo veel”, zei de Dwerg, “Zo veel.”

“Dat is wat je altijd zegt!”

“Het is ook altijd waar”, antwoordde de Dwerg.

“En ben je eten gaan halen?” vroeg de Vos rollend over de grond van de honger, “Ik moet iets eten!”

“Jawel”, zei de Dwerg, “Ik ben heerlijk fruit gaan halen!”

Toen de Vos dit hoorde begon hij erg te janken.

“Maar vossen eten geen fruit! Dat weet je Dwerglief!”

De Dwerg haalde zijn schouders op en zei: “Misschien moet je maar eens terug buiten komen om te halen wat je zelf graag eet!”

“Je bent genadeloos en dit is onaanvaardbaar”, jankte de Vos maar door, “Je weet dat ik niet buiten kom. Straks is de soldaat daar terug. Hij loert waarschijnlijk om de hoek, wachtend tot ik buiten kom om zijn slag te slaan! En wat dan?”

“Wat dan?” vroeg de Dwerg, die niet opkeek uit zijn boek.

“Dan maakt hij van mij een sjaal. Zie je deze prachtige vacht van mij? Zo prachtig zwartglanzend, zo warm en zacht, zo’n donzige heerlijkheid? Onweerstaanbaar voor de mens. Ze zien mijn vacht en denken maar 1 ding: daar moet ik mijn sjaal van maken.”

“De Heks was een mens”, zei de Dwerg, “En zij  heeft van jou geen sjaal gemaakt.”

“De Heks?” jankte de Vos zo dicht bij het gezicht van de Dwerg dat zijn speeksel op zijn gezicht spetterde, “Eerst was ze een Heks, daarna werd ze een wondermooie Prinses! Zij is geen mens, ze is een kameleon!”

“Zo zijn heksenkrachten nu eenmaal”, zei de Dwerg, “Laat me nu gerust! Ik ben aan het studeren.”

De Vos keek hem een moment aan in stilte. Maar die duurde niet lang.

“Dan zal ik een andere vraag stellen: kan je mij eens tonen wat je hebt geleerd?”

De Dwerg keek eindelijk op van zijn boek.

“Goed, als ik dan van jouw gezaag af ben!”

De Zwarte Vos sprong van plezier op en neer en ging voor hem staan, benieuwd naar wat de Dwerg deze keer zou tonen. Hij was zijn honger snel vergeten!

“Kijk!”

De Dwerg nam een perzik en dompelde die onder in een emmer water. Hij ging er voorzichtig naast zitten op zijn knieën, strekte zijn armen uit naar de maan sprak de toverspreuk van het boek luidop uit “Simsala Bim!” en knipte in zijn vingers. Wat er toen gebeurde, was dat het water in de emmer zoveel maanlicht begon op te zuigen dat het donkerder werd in de kamer.

De Vos ging kirrend van plezier dichter bij de rand van de emmer kijken. Het water had ondertussen al een zilverachtige glans gekregen, prachtig om te zien. Maar nog indrukwekkender om te zien was hoe uit de perzik een scheut tevoorschijn kwam die razendsnel begon te groeien.

En de perzikscheut stak op en duur boven het water uit en groeide uit tot een kleine boom, zo breed als de emmer zelf, met wortels die uit de bodem van de emmer staken.

“Fantastisch!” riep de Vos en hij liep in rondjes van plezier, “Dat was echt geweldig! Doe het nog eens!”

De Dwerg keek vol ongeloof naar de boom die uit de emmer was gegroeid en was zelf sprakeloos.

“Ik…” begon hij, maar hij zou zijn zin niet meer afmaken.

“Dat was inderdaad een ongelooflijke prestatie”, zei een koude stem vanop de vensterbank.

De Vos en de Dwerg keken om. Een kleine witte slang met rode ogen gleed vanuit het open raam naar beneden. De Zwarte Vos en de Dwerg wisten niet wat te zeggen tegen een onuitgenodigde die zich meteen zo thuis voelde in hun toren.

“Maar hebben jullie er wel over nagedacht wat jullie gaan doen met een perzikboom in het midden van de kamer?” vroeg de slang met een sappige melodie in zijn stem.

“Nee…” zei de Dwerg voorzichtig, “Daar heb ik… Daar heb ik inderdaad niet aan gedacht.”

“Wie ben jij en wat kom jij hier doen in mijn toren?”

“Jouw toren?” vroeg de slang.

“Kom jij zomaar mijn toren binnengeslopen om te betwisten of deze toren wel van mij is of niet?” zei de Vos kwaad, “Ik heb hem eerlijk gekregen, slang.”

“Gekregen”, zei de slang en glibberde naar de boom in de emmer toe, “Nu snap ik het.”

“Gekregen, gekocht of…”

“Gestolen?” vulde de slang hem ongevraagd aan.

“Zelf gebouwd ging ik zeggen”, zei de Vos, “Het maakt niet uit. Wie ben jij en wat doe jij hier?”

“Ik ben een vriend”, zei de slang traag, “Die slechts enkele dingen komt vragen.”

“Een vriend die we nog nooit eerder ontmoet hebben”, zei de Dwerg.

“Ken je het gezegde niet: vreemden bestaan niet, het zijn allemaal vrienden die je nog niet hebt leren kennen?” siste de slang met een dunne glimlach, “Bij deze…”

De slang nam een buiging. De Zwarte Vos en de Dwerg keken hem in stilte aan, dicht tegen elkaar geschoven. Ze vonden dit alles maar griezelig.

“Goed, als je mij geen vriend wilt noemen, noem me dan maar… een helper”, zei de slang, die zich rond de emmer wikkelde, “Kijk maar.”

En de bladeren van de boom begonnen te verkleuren van geel naar rood naar bruin tot ze eraf vielen. Hoe langer hoe meer begon de boom te krimpen. De slang draaide rond de stam, die krommer en krommer werd, kleiner en kleiner tot de slang samen met de boom in het water van de emmer plonsde.

De Zwarte Vos en de Dwerg keken met open mond toe. Een moment later kwam de slang uit het water van de emmer geglibberd met de droge en verrimpelde perzik in zijn bek. Met een hap slikte hij die in.

“Graag gedaan”, zei de slang en nam een buiging met zijn kleine witte kop.

“Dankjewel”, zei de Dwerg aarzelend. De Zwarte Vos zei niets.

“Nu is het zo dat ik in deze toren enkele dingen zocht.”

“Wat kan je in hemelsnaam te zoeken hebben in mijn toren?”

“Toevallig heb ik iemand leren kennen die ooit in deze toren heeft gewoond. Ze vroeg me enkele dingen te halen voor haar.”

“Ken je de Heks?” vroeg de Vos.

De slang bleef een moment stil en gleed dichter over de krakende vloerplanken tot bij hen.

“Dat zou je kunnen zeggen, ja”, zei de slang.

“Is het zo of niet?” vroeg de Vos, maar de slang keek hem niet meer aan en stelde al zijn vragen aan de Dwerg.

“Ik zoek een sprookjesboek”, zei de slang, “Een sprookjesboek vol prenten. Ik zie dat je graag leest. Jij weet vast wel waar hier zo’n mooi boek zou kunnen liggen.”

De Dwerg keek naar het boek dat hij met zijn beide handen tegen zijn borst had vastgeklampt als een schild.

“Beeld je eens in wat ik jou allemaal kan leren!”

De Vos keek de Dwerg aan, die stokstijf de slang in de ogen keek. De slang knipperde geen moment  en zijn rode ogen waren zodanig eng dat de Vos het niet lang kon uithouden daar in te kijken.

“Neem jouw boek en laat ons gerust!” riep de Vos.

“Wanneer ik het sprookjesboek heb dan ben ik hier weg voor je pap kan zeggen”, siste de slang glimlachend.

“Ik denk dat ik er wel eentje heb gezien in de kamer hiernaast”, zei de Dwerg.

“Prachtig”, zei de slang, “Na U.”

En de slang liet de Dwerg de weg leiden. De Vos volgde hen ook op een afstand en keek toe. Hij zag hoe de slang twee tot drie sprookjesboeken uit de kasten nam en dit in een zilveren kistje legde, die hij daarna inslikte. De Vos vroeg zich niet eens af hoe zo’n kleine slang een zilveren doos van drie boeken groot in kon slikken, hij wou de slang alleen maar weg uit zijn toren.

De buik van de slang werd kleiner en kleiner, tot hij terug zo dun en glibberig als tevoren werd.

“Dankjewel”, zei hij, “Meer heb ik niet nodig… voorlopig dan toch.”

“Tot ziens!” zei de Vos snel.

De Dwerg keek alleen maar bedeesd toe.

“Zeker en vast!” zei de slang en gleed terug naar het raam en voor hij wegglipte zei hij nog: “Ik heb een cadeau voor je aan de voordeur achter gelaten. Je zag er gewoon zo ontzettend hongerig uit dat ik het niet kon laten!”

Wanneer de slang weg was, gingen de Dwerg en de Zwarte Vos beneden kijken. Daar op de grond net voor de deur vonden ze het cadeau van de slang: drie dode konijnen, twee dode muizen en een kikker.

“Is het dat wat je graag eet?” vroeg de Dwerg.

“Soms, ja”, antwoordde de Zwarte Vos, “Maar ik heb allang geen honger meer.”